Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. beschadigd:
  2. beschadigen:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for beschadigd:
    • impaired


Dutch

Detailed Translations for beschadigd from Dutch to English

beschadigd:

beschadigd adj

  1. beschadigd (kapot; gebarsten; stuk)
    damaged
    – harmed or injured or spoiled 1
    • damaged adj
      • I won't buy damaged goods1
      • the storm left a wake of badly damaged buildings1
    torn
    – having edges that are jagged from injury 1
    tattered
    – ruined or disrupted 1
    • tattered adj
      • a tattered remnant of its former strength1
      • my torn and tattered past1
    battered
    – damaged especially by hard usage 1

Translation Matrix for beschadigd:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
battered beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden
broken beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan scherven; aan stukken; defect; gebroken; geknikt; geradbraakt; geruineerd; in stukken; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk; stukgebroken; verbroken
cracked beschadigd; gebarsten; kapot; stuk geschift; getikt; hoorndol; kierewiet; knettergek; knots; krankjorum; mesjokke; niet goed snik; tureluurs
crushed beschadigd; gebarsten; kapot; stuk geplet; verbrijzeld
damaged beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; gehavend; geschonden
ruptured beschadigd; gebarsten; kapot; stuk bankroet; failliet; geruineerd; gescheurd
tattered beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; mottig
torn beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan stukken; bankroet; failliet; gebroken; geruineerd; gescheurd; kapot; naar de knoppen; stuk; verscheurd
ModifierRelated TranslationsOther Translations
gone to pieces beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
in rags beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden
in shreds beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden
moth eaten beschadigd; gebarsten; kapot; stuk mottig
snapped beschadigd; gebarsten; kapot; stuk geknikt
to pieces beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; aan scherven; aan stukken; bankroet; failliet; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk

Wiktionary Translations for beschadigd:

beschadigd
adjective
  1. damaged

beschadigd form of beschadigen:

beschadigen verbe (beschadig, beschadigt, beschadigde, beschadigden, beschadigd)

  1. beschadigen (aantasten; bederven; aanvreten)
    to damage; to erode; to spoil; to attack
    • damage verbe (damages, damaged, damaging)
    • erode verbe (erodes, eroded, eroding)
    • spoil verbe (spoils, spoiled, spoiling)
    • attack verbe (attacks, attacked, attacking)
  2. beschadigen (schaden)
    to damage; to hurt; to injure
    • damage verbe (damages, damaged, damaging)
    • hurt verbe (hurts, hurt, hurting)
    • injure verbe (injures, injured, injuring)

Conjugations for beschadigen:

o.t.t.
  1. beschadig
  2. beschadigt
  3. beschadigt
  4. beschadigen
  5. beschadigen
  6. beschadigen
o.v.t.
  1. beschadigde
  2. beschadigde
  3. beschadigde
  4. beschadigden
  5. beschadigden
  6. beschadigden
v.t.t.
  1. heb beschadigd
  2. hebt beschadigd
  3. heeft beschadigd
  4. hebben beschadigd
  5. hebben beschadigd
  6. hebben beschadigd
v.v.t.
  1. had beschadigd
  2. had beschadigd
  3. had beschadigd
  4. hadden beschadigd
  5. hadden beschadigd
  6. hadden beschadigd
o.t.t.t.
  1. zal beschadigen
  2. zult beschadigen
  3. zal beschadigen
  4. zullen beschadigen
  5. zullen beschadigen
  6. zullen beschadigen
o.v.t.t.
  1. zou beschadigen
  2. zou beschadigen
  3. zou beschadigen
  4. zouden beschadigen
  5. zouden beschadigen
  6. zouden beschadigen
diversen
  1. beschadig!
  2. beschadigt!
  3. beschadigd
  4. beschadigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

beschadigen [znw.] nom

  1. beschadigen (kwetsen)
    the damaging; the affecting; the harming; the injuring
  2. beschadigen
    to corrupt
    – To damage, in regard to files or data. 2
    • corrupt verbe (corrupts, corrupted, corrupting)

Translation Matrix for beschadigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
affecting beschadigen; kwetsen aantasten; raken; treffen
attack aanval; aanvallen; attaque; attaqueren; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop
damage afbreuk; averij; beschadiging; nadeel; schade; verlies
damaging beschadigen; kwetsen beschadiging; schade toebrengen
harming beschadigen; kwetsen afbreuk; beschadiging; schade; verlies
hurt belediging; grief; krenking; kwetsuur; verwonding; wond
injuring beschadigen; kwetsen aantasten; gekneusd zijn; kneuzing
VerbRelated TranslationsOther Translations
attack aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; inbijten; invreten; overvallen
corrupt beschadigen achteruitgaan; corrumperen; degenereren; ontaarden; verderven; verworden
damage aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; schaden afbreuk doen aan; benadelen; deren; duperen; in elkaar slaan; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; toetakelen
erode aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen eroderen; inbijten; invreten; wegvreten
hurt beschadigen; schaden aandoen; benadelen; bezeren; blesseren; duperen; folteren; grieven; knauwen; krenken; kwaad doen; kwellen; kwetsen; martelen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen
injure beschadigen; schaden benadelen; bezeren; blesseren; deren; in elkaar slaan; knauwen; krenken; kwaad doen; kwetsen; nadeel berokkenen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; schaden; toetakelen; verwonden; zeer doen
spoil aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen bederven; iets bederven; rotten; stukmaken; verbroddelen; vergaan; vergallen; verkankeren; verklungelen; verknallen; verknoeien; verloederen; verpesten; verrotten; verslonzen; vertroetelen; verwennen; verzieken; wegrotten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
corrupt bedorven; corrupt; gedegenereerd; liederlijk; omkoopbaar; ontaard; onzedelijk; rot; rottig; slecht; verdorven; vergaan; verregaand zedenloos; verrot
damaging belastend; bezwarend; schade berokkenend; schadelijk; schadend
hurt beledigd; gegriefd; gekwetst; gewond

Antonyms for "beschadigen":


Related Definitions for "beschadigen":

  1. een beetje kapot maken3
    • de muur is beschadigd door die openslaande deur3

Wiktionary Translations for beschadigen:

beschadigen
verb
  1. het toebrengen van schade
beschadigen
verb
  1. to spoil, to damage
  2. have a diminishing effect on
  3. cause damage
  4. to make something less intact or even destroy it; to harm or cause destruction
  5. to cause severe damage

Cross Translation:
FromToVia
beschadigen batter; ruin; spoil ramponierenstark beschädigen
beschadigen damage; deteriorate; injure; spoil; harm; hurt; impair; mutilate; vitiate détériorermettre en mauvais état.