Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bezig houden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bezig houden from Dutch to English

bezig houden:

bezig houden verbe (houd bezig, houdt bezig, hield bezig, hielden bezig, bezig gehouden)

  1. bezig houden (iemand amuseren; vermaken)
    to divert; to amuse; entertain someone

Conjugations for bezig houden:

o.t.t.
  1. houd bezig
  2. houdt bezig
  3. houdt bezig
  4. houden bezig
  5. houden bezig
  6. houden bezig
o.v.t.
  1. hield bezig
  2. hield bezig
  3. hield bezig
  4. hielden bezig
  5. hielden bezig
  6. hielden bezig
v.t.t.
  1. heb bezig gehouden
  2. hebt bezig gehouden
  3. heeft bezig gehouden
  4. hebben bezig gehouden
  5. hebben bezig gehouden
  6. hebben bezig gehouden
v.v.t.
  1. had bezig gehouden
  2. had bezig gehouden
  3. had bezig gehouden
  4. hadden bezig gehouden
  5. hadden bezig gehouden
  6. hadden bezig gehouden
o.t.t.t.
  1. zal bezig houden
  2. zult bezig houden
  3. zal bezig houden
  4. zullen bezig houden
  5. zullen bezig houden
  6. zullen bezig houden
o.v.t.t.
  1. zou bezig houden
  2. zou bezig houden
  3. zou bezig houden
  4. zouden bezig houden
  5. zouden bezig houden
  6. zouden bezig houden
diversen
  1. houd bezig!
  2. houdt bezig!
  3. bezig gehouden
  4. bezig houdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezig houden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
amuse bezig houden; iemand amuseren; vermaken verlustigen
divert bezig houden; iemand amuseren; vermaken afkeren; afwenden; concluderen; iets afleiden uit; omleggen; omleiden; verlustigen
entertain someone bezig houden; iemand amuseren; vermaken

Wiktionary Translations for bezig houden:

bezig houden
verb
  1. to occupy fully (4)

Cross Translation:
FromToVia
bezig houden occupy; take; engage; fill; hold; involve; inhabit; figure out; take care of; keep busy occuper — Traductions à trier suivant le sens

Related Translations for bezig houden