Dutch
Detailed Translations for bijbeen from Dutch to English
bijbenen:
-
bijbenen (bijhouden; bijblijven)
Conjugations for bijbenen:
o.t.t.
- been bij
- beent bij
- beent bij
- benen bij
- benen bij
- benen bij
o.v.t.
- beende bij
- beende bij
- beende bij
- beenden bij
- beenden bij
- beenden bij
v.t.t.
- heb bijgebeend
- hebt bijgebeend
- heeft bijgebeend
- hebben bijgebeend
- hebben bijgebeend
- hebben bijgebeend
v.v.t.
- had bijgebeend
- had bijgebeend
- had bijgebeend
- hadden bijgebeend
- hadden bijgebeend
- hadden bijgebeend
o.t.t.t.
- zal bijbenen
- zult bijbenen
- zal bijbenen
- zullen bijbenen
- zullen bijbenen
- zullen bijbenen
o.v.t.t.
- zou bijbenen
- zou bijbenen
- zou bijbenen
- zouden bijbenen
- zouden bijbenen
- zouden bijbenen
diversen
- been bij!
- beent bij!
- bijgebeend
- bijbenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
bijbenen (bijhouden)
the keeping up with
Translation Matrix for bijbenen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
keeping up with | bijbenen; bijhouden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
keep pace with | bijbenen; bijblijven; bijhouden | |
keep up with | bijbenen; bijblijven; bijhouden |
Wiktionary Translations for bijbenen:
bijbenen
verb
-
inlopen
- bijbenen → keep up with