Summary
Dutch
Detailed Translations for bijbrengen from Dutch to English
bijbrengen:
-
bijbrengen (onderwijzen; leren)
-
bijbrengen (onderwijzen; doceren; onderrichten)
Conjugations for bijbrengen:
o.t.t.
- breng bij
- brengt bij
- brengt bij
- brengen bij
- brengen bij
- brengen bij
o.v.t.
- bracht bij
- bracht bij
- bracht bij
- brachten bij
- brachten bij
- brachten bij
v.t.t.
- heb bijgebracht
- hebt bijgebracht
- heeft bijgebracht
- hebben bijgebracht
- hebben bijgebracht
- hebben bijgebracht
v.v.t.
- had bijgebracht
- had bijgebracht
- had bijgebracht
- hadden bijgebracht
- hadden bijgebracht
- hadden bijgebracht
o.t.t.t.
- zal bijbrengen
- zult bijbrengen
- zal bijbrengen
- zullen bijbrengen
- zullen bijbrengen
- zullen bijbrengen
o.v.t.t.
- zou bijbrengen
- zou bijbrengen
- zou bijbrengen
- zouden bijbrengen
- zouden bijbrengen
- zouden bijbrengen
diversen
- breng bij!
- brengt bij!
- bijgebracht
- bijbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bijbrengen:
Wiktionary Translations for bijbrengen:
bijbrengen
verb
bijbrengen
-
zorgen dat iemand iets leert
- bijbrengen → teach
verb
-
to cause a quality to become part of someone's nature