Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bijgevoegd:
  2. bijvoegen:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for bijgevoegd:
    • in addition


Dutch

Detailed Translations for bijgevoegd from Dutch to English

bijgevoegd:


bijgevoegd form of bijvoegen:

bijvoegen verbe (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)

  1. bijvoegen (aansluiten)
    to join up; to unite; to include; to add; to join
    • join up verbe (joins up, joined up, joining up)
    • unite verbe (unites, united, uniting)
    • include verbe (includes, included, including)
    • add verbe (adds, added, adding)
    • join verbe (joins, joined, joining)
  2. bijvoegen (bijdoen; toevoegen; bijsluiten; erbij voegen)
    to append; to add; to add to; to join
    • append verbe (appends, appended, appending)
    • add verbe (adds, added, adding)
    • add to verbe (adds to, added to, adding to)
    • join verbe (joins, joined, joining)
  3. bijvoegen (bijsluiten; toevoegen; insluiten)
    to enclose; evnvelope; to encapsulate; besieged; to besiege; to cover; to wrap up; besieges; to surround
  4. bijvoegen (toevoegen)
    to attach
    – To include an external document, a file, or an executable program with an e-mail message. 1
    • attach verbe (attaches, attached, attaching)

Conjugations for bijvoegen:

o.t.t.
  1. voeg bij
  2. voegt bij
  3. voegt bij
  4. voegen bij
  5. voegen bij
  6. voegen bij
o.v.t.
  1. voegde bij
  2. voegde bij
  3. voegde bij
  4. voegden bij
  5. voegden bij
  6. voegden bij
v.t.t.
  1. heb bijgevoegd
  2. hebt bijgevoegd
  3. heeft bijgevoegd
  4. hebben bijgevoegd
  5. hebben bijgevoegd
  6. hebben bijgevoegd
v.v.t.
  1. had bijgevoegd
  2. had bijgevoegd
  3. had bijgevoegd
  4. hadden bijgevoegd
  5. hadden bijgevoegd
  6. hadden bijgevoegd
o.t.t.t.
  1. zal bijvoegen
  2. zult bijvoegen
  3. zal bijvoegen
  4. zullen bijvoegen
  5. zullen bijvoegen
  6. zullen bijvoegen
o.v.t.t.
  1. zou bijvoegen
  2. zou bijvoegen
  3. zou bijvoegen
  4. zouden bijvoegen
  5. zouden bijvoegen
  6. zouden bijvoegen
diversen
  1. voeg bij!
  2. voegt bij!
  3. bijgevoegd
  4. bijvoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bijvoegen [znw.] nom

  1. bijvoegen (toevoegen)
    the adding up; the joining up

Translation Matrix for bijvoegen:

NounRelated TranslationsOther Translations
adding up bijvoegen; toevoegen
cover afdekkap; beddedeken; beddekleedje; bedekking; bescherming; boekomslag; buitenkant; couvert; dak; dek; deken; dekking; dekmantel; deksel; enveloppe; etui; hoes; huls; kaft; kap; koepel; koker; l.p.hoes; lid; omhulsel; omkleedsel; omslag; omwindsel; overdekking; overkapping; overtrek; pennendoosje; pennenkoker; platenhoes; protectie; verpakking; wikkel
join aanvoegen; join
joining up bijvoegen; toevoegen aanvoegen
VerbRelated TranslationsOther Translations
add aansluiten; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aanbouwen; aanvullen; bevatten; bijbouwen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijtellen; bijzetten; completeren; erbij doen; erbij tellen; expanderen; inhouden; inschenken; intappen; neerzetten; openen; optellen; plaatsen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; voegen; voltallig maken; zetten
add to bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen
append bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen toevoegen
attach bijvoegen; toevoegen aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenschakelen; aanhechten; beschikbaar maken; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; knopen; koppelen; lijmen; opplakken; paren; samenvoegen; strikken; vasthechten; vastknopen; vastlijmen; vastmaken; vastnaaien; vastplakken; vastzetten; verbinden
besiege bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen belegeren; insluiten; omsingelen; omsluiten
besieged bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
besieges bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
cover bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afdekken; afleggen; afschermen; afschutten; bedekken; bekleden; bemantelen; beschermen; beschrijven; beschutten; dekken; hullen; indekken; inhullen; kaften; maskeren; mededelen; meters maken; omhullen; overdekken; overkappen; overkoepelen; overtrekken; overwelven; stofferen; uiteenzetten; van bekleding voorzien; verhalen; verhullen; versluieren; vertellen; zeggen
encapsulate bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; omvatten
enclose bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afgrenzen; begrenzen; beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren; omvatten; van afsluitende laag voorzien; van grenzen voorzien
evnvelope bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen
include aansluiten; bijvoegen behelzen; erbij optellen; erbij rekenen; erbij tellen; inhouden; inkapselen; meeberekenen; meerekenen; meetellen; omvatten; toevoegen; van afsluitende laag voorzien
join aansluiten; bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen; toevoegen aaneenlassen; aaneenschakelen; aansluiten; bij elkaar brengen; bijeen komen; bijeenbrengen; binden; bundelen; combineren; concentreren; deelnemen; een combinatie maken; erbij komen; in de val laten lopen; knevelen; knopen; koppelen; lassen; meedoen; participeren; samenbrengen; samenkomen; samenvoegen; strikken; vastbinden; vastmaken; verbinden; voegen; zich voegen
join up aansluiten; bijvoegen
surround bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen afgrenzen; begrenzen; inkapselen; insluiten; omcirkelen; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; van afsluitende laag voorzien; van grenzen voorzien
unite aansluiten; bijvoegen aansluiten; bij elkaar brengen; bijeen voegen; bijeenbrengen; bundelen; combineren; concentreren; een combinatie maken; koppelen; samenbrengen; samenbundelen; samenkoppelen; samenstromen; samenvoegen; verbinden
wrap up bijsluiten; bijvoegen; insluiten; toevoegen emballeren; inpakken; inwikkelen; verpakken; wikkelen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
besieged ingesloten; omsingeld
ModifierRelated TranslationsOther Translations
join mede; mee

Wiktionary Translations for bijvoegen:

bijvoegen
verb
  1. als extra ergens aan toevoegen
bijvoegen
verb
  1. -
  2. To add, as an accessory

Cross Translation:
FromToVia
bijvoegen attach beilegen — zu etwas hinzufügen
bijvoegen adjoin; add; append adjoindre — À trier
bijvoegen add; append ajoutermettre en plus.
bijvoegen join; assemble; link together; link up; put together; build; compose; construct; draught; combine; connect; unite; add; append joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.