Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. bleken:
  2. blijken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bleken from Dutch to English

bleken:

bleken verbe (bleek, bleekt, bleekte, bleekten, gebleekt)

  1. bleken (opbleken)
    to bleach; to blanch; to whiten
    • bleach verbe (bleaches, bleached, bleaching)
    • blanch verbe (blanches, blanched, blanching)
    • whiten verbe (whitens, whitened, whitening)

Conjugations for bleken:

o.t.t.
  1. bleek
  2. bleekt
  3. bleekt
  4. bleken
  5. bleken
  6. bleken
o.v.t.
  1. bleekte
  2. bleekte
  3. bleekte
  4. bleekten
  5. bleekten
  6. bleekten
v.t.t.
  1. heb gebleekt
  2. hebt gebleekt
  3. heeft gebleekt
  4. hebben gebleekt
  5. hebben gebleekt
  6. hebben gebleekt
v.v.t.
  1. had gebleekt
  2. had gebleekt
  3. had gebleekt
  4. hadden gebleekt
  5. hadden gebleekt
  6. hadden gebleekt
o.t.t.t.
  1. zal bleken
  2. zult bleken
  3. zal bleken
  4. zullen bleken
  5. zullen bleken
  6. zullen bleken
o.v.t.t.
  1. zou bleken
  2. zou bleken
  3. zou bleken
  4. zouden bleken
  5. zouden bleken
  6. zouden bleken
en verder
  1. ben gebleekt
  2. bent gebleekt
  3. is gebleekt
  4. zijn gebleekt
  5. zijn gebleekt
  6. zijn gebleekt
diversen
  1. bleek!
  2. bleekt!
  3. gebleekt
  4. blekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bleken:

NounRelated TranslationsOther Translations
bleach bleekmiddel; bleekwater
VerbRelated TranslationsOther Translations
blanch bleken; opbleken bleek worden; verbleken; wit worden
bleach bleken; opbleken
whiten bleken; opbleken bleek worden; wit wegtrekken

Wiktionary Translations for bleken:

bleken
verb
  1. witter of lichter doen worden
bleken
verb
  1. to treat with bleach
  2. to make white

Cross Translation:
FromToVia
bleken whiten; bleach; wash; launder; clear; whitewash; scald blanchirrendre blanc, couvrir d’une couche blanche.

bleken form of blijken:

blijken verbe (blijk, blijkt, bleek, bleken, gebleken)

  1. blijken (bewaarheid worden; uitkomen)
    be fulfilled; to come true

Conjugations for blijken:

o.t.t.
  1. blijk
  2. blijkt
  3. blijkt
  4. blijken
  5. blijken
  6. blijken
o.v.t.
  1. bleek
  2. bleek
  3. bleek
  4. bleken
  5. bleken
  6. bleken
v.t.t.
  1. ben gebleken
  2. bent gebleken
  3. is gebleken
  4. zijn gebleken
  5. zijn gebleken
  6. zijn gebleken
v.v.t.
  1. was gebleken
  2. was gebleken
  3. was gebleken
  4. waren gebleken
  5. waren gebleken
  6. waren gebleken
o.t.t.t.
  1. zal blijken
  2. zult blijken
  3. zal blijken
  4. zullen blijken
  5. zullen blijken
  6. zullen blijken
o.v.t.t.
  1. zou blijken
  2. zou blijken
  3. zou blijken
  4. zouden blijken
  5. zouden blijken
  6. zouden blijken
diversen
  1. blijk!
  2. blijkt!
  3. gebleken
  4. blijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blijken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
be fulfilled bewaarheid worden; blijken; uitkomen
come true bewaarheid worden; blijken; uitkomen

Related Words for "blijken":


Antonyms for "blijken":


Related Definitions for "blijken":

  1. wat je kunt merken, wat duidelijk is1
    • de jongen bleek goed in wiskunde te zijn1

Wiktionary Translations for blijken:

blijken
verb
  1. copl|nld uit iets duidelijk (geworden) zijn
blijken
adjective
  1. becoming prominent; newly formed; emergent; rising
verb
  1. To become visible to the apprehension of the mind
  2. to turn out; to manifest