Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. botsen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for botsen from Dutch to English

botsen:

botsen verbe (bots, botst, botste, botsten, gebotst)

  1. botsen (stoten op; op elkaar stoten; aanrijden; op elkaar knallen)
    to collide; to crash; to bump up against; to bump into; bang into
    • collide verbe (collides, collided, colliding)
    • crash verbe (crashes, crashed, crashing)
    • bump up against verbe (bumps up against, bumped up against, bumping up against)
    • bump into verbe (bumps into, bumped into, bumping into)
    • bang into verbe

Conjugations for botsen:

o.t.t.
  1. bots
  2. botst
  3. botst
  4. botsen
  5. botsen
  6. botsen
o.v.t.
  1. botste
  2. botste
  3. botste
  4. botsten
  5. botsten
  6. botsten
v.t.t.
  1. ben gebotst
  2. bent gebotst
  3. is gebotst
  4. zijn gebotst
  5. zijn gebotst
  6. zijn gebotst
v.v.t.
  1. was gebotst
  2. was gebotst
  3. was gebotst
  4. waren gebotst
  5. waren gebotst
  6. waren gebotst
o.t.t.t.
  1. zal botsen
  2. zult botsen
  3. zal botsen
  4. zullen botsen
  5. zullen botsen
  6. zullen botsen
o.v.t.t.
  1. zou botsen
  2. zou botsen
  3. zou botsen
  4. zouden botsen
  5. zouden botsen
  6. zouden botsen
diversen
  1. bots!
  2. botst!
  3. gebotst
  4. botsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for botsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
crash aanrijding; aanvaring; afname; barst; beurskrach; botsing; breuk; collisie; crash; daling; debacle; dreun; ineenstorting; ineenzakking; instorting; klap; knal; krach; krak; kwak; minder worden; scheur; smak; terugloop; val; vastloper
VerbRelated TranslationsOther Translations
bang into aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op binnenrammen; tegen het lijf lopen
bump into aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op opbotsen; tegen het lijf lopen
bump up against aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op
collide aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op
crash aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op crashen; ineenstorten; instorten; ontbinden; rotten; vastlopen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten

Wiktionary Translations for botsen:

botsen
verb
  1. met een flinke snelheid tegen elkaar aankomen
  2. in een conflict of ruzie geraken
botsen
verb
  1. to bump or impact
  2. To make a physical impact on to collide, to crash (upon).
  3. to impact directly, especially if violent
noun
  1. An act of jolting

Cross Translation:
FromToVia
botsen bound; thud; impinge aufprallen — heftig auf etwas aufschlagen

Related Translations for botsen