Dutch

Detailed Translations for breuken from Dutch to English

breuken:

breuken [de ~] nom, pluriel

  1. de breuken
    the cracks

breuken

  1. breuken (teller)
    the numerator

Translation Matrix for breuken:

NounRelated TranslationsOther Translations
cracks breuken barsten; klappen; knallen; krakken; scheuren; smakken; sprongen
numerator breuken; teller

Related Words for "breuken":


breuk:

breuk [de ~] nom

  1. de breuk (breukgetal)
    the fraction
  2. de breuk (barst; scheur; krak)
    the crack; the flaw; the cracking; the crash
  3. de breuk (fractuur)
    the fracture; the break
  4. de breuk (interruptie; onderbreking; verbreking)
    the interruption; the interference; the intervention; the severance; the meddling

Translation Matrix for breuk:

NounRelated TranslationsOther Translations
break breuk; fractuur lunch; lunchpauze; lunchtijd; middagpauze; onderbreking; ontsnapping; ontvluchting; pauze; rust; rustpauze; rustpoos; rusttijd; schafttijd; schaftuur; speelkwartier; tussenpoos; uitbraak; uitbreken; verpozing
crack barst; breuk; krak; scheur bam; coryfee; crack; explosie; geweldenaar; kei; kiertje; knak; knal; knik; kraken; ontploffing; plof
cracking barst; breuk; krak; scheur geknapper; gekraak; splijting
crash barst; breuk; krak; scheur aanrijding; aanvaring; afname; beurskrach; botsing; collisie; crash; daling; debacle; dreun; ineenstorting; ineenzakking; instorting; klap; knal; krach; kwak; minder worden; smak; terugloop; val; vastloper
flaw barst; breuk; krak; scheur abuis; blunder; domheid; dwaling; euvel; feil; flater; fout; gebrek; giller; incorrectheid; kwaaltje; manco; mankement; misgreep; misslag; onjuistheid; onvolkomenheid; vergissing; zwakheid
fraction breuk; breukgetal
fracture breuk; fractuur
interference breuk; interruptie; onderbreking; verbreking bemoeienis; ingreep; inlating; inmenging; interventie; opstootje; ordeverstoring; rel; stoornis; tussenkomst; verstoring
interruption breuk; interruptie; onderbreking; verbreking onderbreken; onderbreking; storing; verbreken
intervention breuk; interruptie; onderbreking; verbreking ingreep; inmenging; interventie; tussenkomst
meddling breuk; interruptie; onderbreking; verbreking
severance breuk; interruptie; onderbreking; verbreking
VerbRelated TranslationsOther Translations
break aan stukken breken; aan stukken slaan; breken; in stukken breken; ingooien; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotgaan; kapotmaken; kapotslaan; knakken; licht worden; lichten; met opzet kapotmaken; moeren; mollen; onklaar raken; slechten; stukbreken; stukgaan; stukslaan; verbrijzelen; zich misdragen
crack aan stukken springen; een krakend geluid maken; huizen kraken; klieven; kloven; knakken; knallen; knappen; kraken; losbreken; loskoppelen; openbreken; openrukken; opensperren; scheiden; splijten; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteensplijten; uitsplitsen
crash aanrijden; botsen; crashen; ineenstorten; instorten; ontbinden; op elkaar knallen; op elkaar stoten; rotten; stoten op; vastlopen; vergaan; verongelukken; verrotten; verteren; wegrotten
fracture aan stukken breken; breken; stukbreken

Related Words for "breuk":


Related Definitions for "breuk":

  1. een kapotte bot in je lichaam1
    • de breuk in haar arm genas snel1
  2. niet een heel getal1
    • driekwart is een breuk1

Wiktionary Translations for breuk:

breuk
noun
  1. de uitkomst (quotiënt) van een deling van twee of meer gehele getallen
  2. een gebroken gedeelte van een object
breuk
noun
  1. act of breaking, or something broken
  2. arithmetic: ratio
  3. geological fracture through rock
  4. thin space opened in a previously solid material
  5. fraction with two integers

Cross Translation:
FromToVia
breuk break; breach; rupture Bruch — das körperliche Brechen, Zertrennen eines Gegenstandes; Materials; der Ort des Brechens; ein Auseinandergehen, Trennen im weitesten Sinne von Gegenständen, Materialien, Verbindungen, Zusammenschlüssen
breuk broken bone; fracture BruchAnatomie: eine Knochenfraktur bei Menschen und Tieren
breuk breach; violation; breaking-off; infringement; rupture Bruch — ein einhalten einer Vereinbarung, Vertrages, Übereinkunft
breuk rupture; hernia BruchAnatomie: ein Eingeweidebruch bei Menschen und Tieren
breuk rift; fault BruchGeologie: eine Verwerfung, eine Störungszone
breuk fraction BruchMathematik: die Darstellung eines Quotienten von Termen, insbesondere von ganzen Zahlen, bei der man einen zumeist horizontalen horizontalen Bruchstrich zieht, über diesem als Zähler den Dividenden schreibt und unterhalb als Nenner den Divisor.
breuk fault; hole faille — géologie|fr fracture, fissure avec rejet des deux blocs situés de part et d’autre de la cassure.
breuk fracture fracturerupture avec effort.
breuk hernia; rupture hernie — chirurgie|fr tumeur mou former par un organe ou une partie d’organe sortir de la cavité qui le contenir normalement par un orifice naturel ou accidentel.