Summary
Dutch
Detailed Translations for bungelend from Dutch to English
bungelend:
Translation Matrix for bungelend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
dangling | hangen | |
swinging | deining; schommeling; slingerende beweging; slingering; wiegeling; zeegang; zwaai | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
swinging | bungelend | fluctuerend; heen en weer bewegend; heen en weer zwaaiend; schommelend; slingerend |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
dangling | bungelend |
bungelen:
-
bungelen
Conjugations for bungelen:
o.t.t.
- bungel
- bungelt
- bungelt
- bungelen
- bungelen
- bungelen
o.v.t.
- bungelde
- bungelde
- bungelde
- bungelden
- bungelden
- bungelden
v.t.t.
- heb gebungeld
- hebt gebungeld
- heeft gebungeld
- hebben gebungeld
- hebben gebungeld
- hebben gebungeld
v.v.t.
- had gebungeld
- had gebungeld
- had gebungeld
- hadden gebungeld
- hadden gebungeld
- hadden gebungeld
o.t.t.t.
- zal bungelen
- zult bungelen
- zal bungelen
- zullen bungelen
- zullen bungelen
- zullen bungelen
o.v.t.t.
- zou bungelen
- zou bungelen
- zou bungelen
- zouden bungelen
- zouden bungelen
- zouden bungelen
diversen
- bungel!
- bungelt!
- gebungeld
- bungelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bungelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dangle | bungelen | bengelen; heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken |
External Machine Translations: