Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. colporteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for colporteren from Dutch to English

colporteren:

colporteren verbe (colporteer, colporteert, colporteerde, colporteerden, gecolporteerd)

  1. colporteren (uitventen)
    to hawk; to retail
    • hawk verbe (hawks, hawked, hawking)
    • retail verbe (retails, retailed, retailing)

Conjugations for colporteren:

o.t.t.
  1. colporteer
  2. colporteert
  3. colporteert
  4. colporteren
  5. colporteren
  6. colporteren
o.v.t.
  1. colporteerde
  2. colporteerde
  3. colporteerde
  4. colporteerden
  5. colporteerden
  6. colporteerden
v.t.t.
  1. heb gecolporteerd
  2. hebt gecolporteerd
  3. heeft gecolporteerd
  4. hebben gecolporteerd
  5. hebben gecolporteerd
  6. hebben gecolporteerd
v.v.t.
  1. had gecolporteerd
  2. had gecolporteerd
  3. had gecolporteerd
  4. hadden gecolporteerd
  5. hadden gecolporteerd
  6. hadden gecolporteerd
o.t.t.t.
  1. zal colporteren
  2. zult colporteren
  3. zal colporteren
  4. zullen colporteren
  5. zullen colporteren
  6. zullen colporteren
o.v.t.t.
  1. zou colporteren
  2. zou colporteren
  3. zou colporteren
  4. zouden colporteren
  5. zouden colporteren
  6. zouden colporteren
en verder
  1. ben gecolporteerd
  2. bent gecolporteerd
  3. is gecolporteerd
  4. zijn gecolporteerd
  5. zijn gecolporteerd
  6. zijn gecolporteerd
diversen
  1. colporteer!
  2. colporteert!
  3. gecolporteerd
  4. colporterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for colporteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
hawk havik; valk
retail detailhandel; kleinhandel
VerbRelated TranslationsOther Translations
hawk colporteren; uitventen verhandelen; verkopen
retail colporteren; uitventen

Wiktionary Translations for colporteren:

colporteren
verb
  1. (overgankelijk) langs de huizen trachten te verkopen