Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. cursiveren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for cursiveren from Dutch to English

cursiveren:

cursiveren verbe (cursiveer, cursiveert, cursiveerde, cursiveerden, gecursiveerd)

  1. cursiveren
    to italicize; to print in italics; to italicise
    • italicize verbe, américain (italicizes, italicized, italicizing)
    • print in italics verbe (prints in italics, printed in italics, printing in italics)
    • italicise verbe, britannique

Conjugations for cursiveren:

o.t.t.
  1. cursiveer
  2. cursiveert
  3. cursiveert
  4. cursiveren
  5. cursiveren
  6. cursiveren
o.v.t.
  1. cursiveerde
  2. cursiveerde
  3. cursiveerde
  4. cursiveerden
  5. cursiveerden
  6. cursiveerden
v.t.t.
  1. heb gecursiveerd
  2. hebt gecursiveerd
  3. heeft gecursiveerd
  4. hebben gecursiveerd
  5. hebben gecursiveerd
  6. hebben gecursiveerd
v.v.t.
  1. had gecursiveerd
  2. had gecursiveerd
  3. had gecursiveerd
  4. hadden gecursiveerd
  5. hadden gecursiveerd
  6. hadden gecursiveerd
o.t.t.t.
  1. zal cursiveren
  2. zult cursiveren
  3. zal cursiveren
  4. zullen cursiveren
  5. zullen cursiveren
  6. zullen cursiveren
o.v.t.t.
  1. zou cursiveren
  2. zou cursiveren
  3. zou cursiveren
  4. zouden cursiveren
  5. zouden cursiveren
  6. zouden cursiveren
en verder
  1. is gecursiveerd
  2. zijn gecursiveerd
diversen
  1. cursiveer!
  2. cursiveert!
  3. gecursiveerd
  4. cursiverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for cursiveren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
italicise cursiveren
italicize cursiveren
print in italics cursiveren

Wiktionary Translations for cursiveren:

cursiveren
verb
  1. to put into italics