Dutch
Detailed Translations for declineren from Dutch to English
declineren:
-
declineren (achteruitgaan; afnemen; minder worden)
-
declineren (verbuigen; vervoegen)
-
declineren (minder worden; afnemen; verminderen; dalen; vervallen; teruggaan; tanen; minderen)
to decrease; to decline; to shrink; to remove; to dwindle; wain; to take away; to go thieving; be shortcoming-
wain verbe
-
be shortcoming verbe
-
declineren (vertikken; weigeren)
Conjugations for declineren:
o.t.t.
- declineer
- declineert
- declineert
- declineren
- declineren
- declineren
o.v.t.
- declineerde
- declineerde
- declineerde
- declineerden
- declineerden
- declineerden
v.t.t.
- heb gedeclineerd
- hebt gedeclineerd
- heeft gedeclineerd
- hebben gedeclineerd
- hebben gedeclineerd
- hebben gedeclineerd
v.v.t.
- had gedeclineerd
- had gedeclineerd
- had gedeclineerd
- hadden gedeclineerd
- hadden gedeclineerd
- hadden gedeclineerd
o.t.t.t.
- zal declineren
- zult declineren
- zal declineren
- zullen declineren
- zullen declineren
- zullen declineren
o.v.t.t.
- zou declineren
- zou declineren
- zou declineren
- zouden declineren
- zouden declineren
- zouden declineren
en verder
- is gedeclineerd
- zijn gedeclineerd
diversen
- declineer!
- declineert!
- gedeclineerd
- declinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
declineren (verbuigen)
the declension