Noun | Related Translations | Other Translations |
beginning
|
aansnijden; entameren
|
aanhef; aanheffen; aanvang; aanvangen; begin; beginne; beginnen; hoofd; inzet; inzetten; opening; start; titel
|
broaching
|
aansnijden; entameren
|
|
cut
|
|
bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; coupure; inkeping; inkerving; inkrimping; insnijding; jaap; keep; kerf; korting; kostenbesparing; ontering; prijsverlaging; prijsvermindering; reductie; snede; snee; sneetje; snijwond; snijwondje; snit; snoeiing; verkorting; verlaging
|
initiate
|
|
adept; ingewijde; insider
|
raise
|
|
aankweken; doen voorttelen; fokken
|
starting
|
aansnijden; entameren
|
aanheffen; aanvangen; afreis; afvaart; afvaren; beginnen; inzetten; uitvaren; vertrek
|
sting
|
|
angel; doorn; gifangel; messteek; steek; stekel; vishaak; weerhaak
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
bring up
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; braken; grootbrengen; kotsen; omhooghalen; op tafel leggen; ophalen; opvoeden; overgeven; spugen; spuwen; ter sprake brengen; uitbraken; voorleiden; vormen
|
broach
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; op tafel leggen; ter sprake brengen
|
broach a subject
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
|
cut
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
afsnijden; coifferen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; een knippend geluid maken; houtsnijden; in hout schrijven; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; prikken; snerpen; snijden; snijwerk maken; steken; steken geven
|
cut into
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
|
initiate
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
engageren; erbij betrekken; inaugureren; inhuldigen; initiëren; inviteren; inwijden; naar voren brengen; ontgroenen; op gang brengen; opperen; plechtig bevestigen; poneren; suggereren; uitnodigen
|
put forward
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
naar voren brengen; opperen; poneren; stellen
|
put on the table
|
aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; entameren; gesprek aanknopen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
|
|
raise
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
aankaarten; aansnijden; bezweren; bouwen; construeren; ding rechtzetten; fokken; grootbrengen; heffen; hijsen; hoger maken; instellen; invoeren; jezelf opwerken; kweken; naar boven tillen; naar voren brengen; naarbovendragen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogbrengen; omhooghalen; omhoogheffen; op tafel leggen; opfokken; ophalen; opheffen; ophijsen; ophogen; opperen; oprichten; optrekken; opvoeden; opwerken; overeindzetten; poneren; rechtop zetten; slangen bezweren; stellen; stichten; suggereren; ter sprake brengen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verhogen; vooruitkomen; vormen; zich omhoogtrekken; zich optrekken aan
|
reap
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
afsnijden; binnen halen; oogsten; plukken; snijden
|
sting
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
afsnijden; prikken; snijden; steken; steken geven
|
throw up
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
braken; kotsen; omhoogwerpen; opwerpen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; vomeren
|
toss in the air
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
jonassen; omhooggooien; opgooien; opwerpen
|
toss up
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
|
omhooggooien; opgooien; opwerpen
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
cut
|
|
gekuist; gesneden; zedig gemaakt
|