Summary
Dutch
Detailed Translations for glunderend from Dutch to English
glunderend:
Translation Matrix for glunderend:
Adjective | Related Translations | Other Translations |
beaming | glunderend | |
radiating | glunderend | |
shining | glunderend | blinkend; glanzend; glimmend; licht gevend; lichtend; schijnend |
glunderen:
-
glunderen
Conjugations for glunderen:
o.t.t.
- glunder
- glundert
- glundert
- glunderen
- glunderen
- glunderen
o.v.t.
- glunderde
- glunderde
- glunderde
- glunderden
- glunderden
- glunderden
v.t.t.
- heb geglunderd
- hebt geglunderd
- heeft geglunderd
- hebben geglunderd
- hebben geglunderd
- hebben geglunderd
v.v.t.
- had geglunderd
- had geglunderd
- had geglunderd
- hadden geglunderd
- hadden geglunderd
- hadden geglunderd
o.t.t.t.
- zal glunderen
- zult glunderen
- zal glunderen
- zullen glunderen
- zullen glunderen
- zullen glunderen
o.v.t.t.
- zou glunderen
- zou glunderen
- zou glunderen
- zouden glunderen
- zouden glunderen
- zouden glunderen
diversen
- glunder!
- glundert!
- geglunderd
- glunderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for glunderen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
beam | balk; dwarsbalk; dwarshout; juk; kruishout; ritshout; straal; straalbundel; stralenbundel | |
radiate | licht verspreiden; schijnen | |
shine | flakkering; flikkering; fonkeling; geflikker; gefonkel; glans; glanzen; glimmen; glinstering; gloed; licht verspreiden; schijn; schijnen; schijnsel; schittering; straling | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
beam | glunderen | blaken; flikkeren; fonkelen; glanzen; iets uitstralen; licht uitzenden; overzenden; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen |
radiate | glunderen | blaken; flikkeren; fonkelen; glanzen; iets uitstralen; licht uitzenden; schijnen; sprankelen; stralen; straling uitzenden; twinkelen |
shine | glunderen | beschijnen; blaken; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen; verlichten |