Dutch
Detailed Translations for goser from Dutch to English
goser:
Translation Matrix for goser:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bloke | goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent | gast; gozer; heerschap; kerel; knakker; knul; man; sujet; vent |
chap | goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent | gast; gozer; heerschap; kerel; knakker; knul; man; snuiter; sujet; vent |
fellow | goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent | ambtgenoot; collega; compagnon; gabber; gast; gezel; gozer; heerschap; kameraad; kameraadje; kerel; knakker; knul; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; man; metgezel; pal; snuiter; spitsbroeder; sujet; vakgenoot; vent; vriend; vriendje |
lad | goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent | baasje; jonge knaap; jongeling; jongeman; jongen; klein kereltje; rakker; snuiter |
man | goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent | butler; damschijf; gast; gozer; herenknecht; iemand; individu; kamerbediende; kamerdienaar; kerel; knakker; knul; man; manspersoon; mens; mensenkind; persoon; schijf; vent; wezen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
man | bemannen |