Dutch
Detailed Translations for hockeystick from Dutch to English
hockeystick:
-
de hockeystick
Translation Matrix for hockeystick:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hockey stick | hockeystick | |
stick | hockeystick | baton; hakhout; knoet; knuppel; loot; phylum; pook; schacht; slaghout; staaf; staf; stam; stang; stok; takje; twijg; versnellingshandel |
Verb | Related Translations | Other Translations |
stick | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; blijven hangen; blijven steken; graaien; grijpen; grissen; haperen; iets vastkleven; jatten; kleven; klitten; lijmen; omhoogzitten; op hetzelfde niveau blijven; pikken; plakken; samenplakken; snaaien; stagneren; stokken; vast blijven hangen; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastlopen; vastplakken; wegkapen |
Related Words for "hockeystick":
Wiktionary Translations for hockeystick:
hockeystick
noun
-
instrument used in field hockey