Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. kaatsen:


Dutch

Detailed Translations for kaatsen from Dutch to English

kaatsen:

kaatsen verbe (kaats, kaatst, kaatste, kaatsten, gekaatst)

  1. kaatsen (butsen)
    to bounce; to rebound
    • bounce verbe (bounces, bounced, bouncing)
    • rebound verbe (rebounds, rebounded, rebounding)

Conjugations for kaatsen:

o.t.t.
  1. kaats
  2. kaatst
  3. kaatst
  4. kaatsen
  5. kaatsen
  6. kaatsen
o.v.t.
  1. kaatste
  2. kaatste
  3. kaatste
  4. kaatsten
  5. kaatsten
  6. kaatsten
v.t.t.
  1. heb gekaatst
  2. hebt gekaatst
  3. heeft gekaatst
  4. hebben gekaatst
  5. hebben gekaatst
  6. hebben gekaatst
v.v.t.
  1. had gekaatst
  2. had gekaatst
  3. had gekaatst
  4. hadden gekaatst
  5. hadden gekaatst
  6. hadden gekaatst
o.t.t.t.
  1. zal kaatsen
  2. zult kaatsen
  3. zal kaatsen
  4. zullen kaatsen
  5. zullen kaatsen
  6. zullen kaatsen
o.v.t.t.
  1. zou kaatsen
  2. zou kaatsen
  3. zou kaatsen
  4. zouden kaatsen
  5. zouden kaatsen
  6. zouden kaatsen
diversen
  1. kaats!
  2. kaatst!
  3. gekaatst
  4. kaatsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kaatsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
rebound terugslag; terugstoot
VerbRelated TranslationsOther Translations
bounce butsen; kaatsen opveren; veren
rebound butsen; kaatsen afstuiten; terugspringen; terugstuiten