Dutch
Detailed Translations for klemzetten from Dutch to English
klemzetten:
-
klemzetten
Conjugations for klemzetten:
o.t.t.
- zet klem
- zet klem
- zet klem
- zetten klem
- zetten klem
- zetten klem
o.v.t.
- zette klem
- zette klem
- zette klem
- zetten klem
- zetten klem
- zetten klem
v.t.t.
- heb klem gezet
- hebt klem gezet
- heeft klem gezet
- hebben klem gezet
- hebben klem gezet
- hebben klem gezet
v.v.t.
- had klem gezet
- had klem gezet
- had klem gezet
- hadden klem gezet
- hadden klem gezet
- hadden klem gezet
o.t.t.t.
- zal klemzetten
- zult klemzetten
- zal klemzetten
- zullen klemzetten
- zullen klemzetten
- zullen klemzetten
o.v.t.t.
- zou klemzetten
- zou klemzetten
- zou klemzetten
- zouden klemzetten
- zouden klemzetten
- zouden klemzetten
en verder
- ben klemgezet
- bent klemgezet
- is klemgezet
- zijn klemgezet
- zijn klemgezet
- zijn klemgezet
diversen
- zet klem!
- zet klem!
- klem gezet
- klemzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klemzetten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
jam | jam; marmelade; opstopping; opstuwing; stagnatie; stuwing; verstopping; vruchtengelei | |
stalemate | impasse; pat; patstelling | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
jam | klemzetten | blokkeren; klem komen; stremmen; vastlopen |
stalemate | klemzetten |