Dutch
Detailed Translations for losgaan from Dutch to English
losgaan:
-
losgaan (los worden)
-
losgaan (opengaan)
-
losgaan (losraken; loskomen)
Conjugations for losgaan:
o.t.t.
- ga los
- gaat los
- gaat los
- gaan los
- gaan los
- gaan los
o.v.t.
- ging los
- ging los
- ging los
- gingen los
- gingen los
- gingen los
v.t.t.
- ben losgegaan
- bent losgegaan
- is losgegaan
- zijn losgegaan
- zijn losgegaan
- zijn losgegaan
v.v.t.
- was losgegaan
- was losgegaan
- was losgegaan
- waren losgegaan
- waren losgegaan
- waren losgegaan
o.t.t.t.
- zal losgaan
- zult losgaan
- zal losgaan
- zullen losgaan
- zullen losgaan
- zullen losgaan
o.v.t.t.
- zou losgaan
- zou losgaan
- zou losgaan
- zouden losgaan
- zouden losgaan
- zouden losgaan
diversen
- ga los!
- gaat los!
- losgegaan
- losgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze