Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. moraliseren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for moraliseren from Dutch to English

moraliseren:

moraliseren verbe (moraliseer, moraliseert, moraliseerde, moraliseerden, gemoraliseerd)

  1. moraliseren (zedenpreken)
    to moralize; to point a moral; to moralise
    • moralize verbe, américain (moralizes, moralized, moralizing)
    • point a moral verbe (points a moral, pointed a moral, pointing a moral)
    • moralise verbe, britannique

Conjugations for moraliseren:

o.t.t.
  1. moraliseer
  2. moraliseert
  3. moraliseert
  4. moraliseren
  5. moraliseren
  6. moraliseren
o.v.t.
  1. moraliseerde
  2. moraliseerde
  3. moraliseerde
  4. moraliseerden
  5. moraliseerden
  6. moraliseerden
v.t.t.
  1. heb gemoraliseerd
  2. hebt gemoraliseerd
  3. heeft gemoraliseerd
  4. hebben gemoraliseerd
  5. hebben gemoraliseerd
  6. hebben gemoraliseerd
v.v.t.
  1. had gemoraliseerd
  2. had gemoraliseerd
  3. had gemoraliseerd
  4. hadden gemoraliseerd
  5. hadden gemoraliseerd
  6. hadden gemoraliseerd
o.t.t.t.
  1. zal moraliseren
  2. zult moraliseren
  3. zal moraliseren
  4. zullen moraliseren
  5. zullen moraliseren
  6. zullen moraliseren
o.v.t.t.
  1. zou moraliseren
  2. zou moraliseren
  3. zou moraliseren
  4. zouden moraliseren
  5. zouden moraliseren
  6. zouden moraliseren
diversen
  1. moraliseer!
  2. moraliseert!
  3. gemoraliseerd
  4. moraliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for moraliseren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
moralise moraliseren; zedenpreken
moralize moraliseren; zedenpreken
point a moral moraliseren; zedenpreken

Wiktionary Translations for moraliseren:

moraliseren
verb
  1. to furnish with moral lessons