Dutch
Detailed Translations for naar binnen werken from Dutch to English
naar binnen werken:
naar binnen werken verbe (werk naar binnen, werkt naar binnen, werkte naar binnen, werkten naar binnen, naar binnen gewerkt)
-
naar binnen werken (verorberen; consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken)
-
naar binnen werken (eten; bikken)
to eat heartily; having a good feed; eat hungrily; to work inside-
having a good feed verbe
-
eat hungrily verbe
Conjugations for naar binnen werken:
o.t.t.
- werk naar binnen
- werkt naar binnen
- werkt naar binnen
- werken naar binnen
- werken naar binnen
- werken naar binnen
o.v.t.
- werkte naar binnen
- werkte naar binnen
- werkte naar binnen
- werkten naar binnen
- werkten naar binnen
- werkten naar binnen
v.t.t.
- heb naar binnen gewerkt
- hebt naar binnen gewerkt
- heeft naar binnen gewerkt
- hebben naar binnen gewerkt
- hebben naar binnen gewerkt
- hebben naar binnen gewerkt
v.v.t.
- had naar binnen gewerkt
- had naar binnen gewerkt
- had naar binnen gewerkt
- hadden naar binnen gewerkt
- hadden naar binnen gewerkt
- hadden naar binnen gewerkt
o.t.t.t.
- zal naar binnen werken
- zult naar binnen werken
- zal naar binnen werken
- zullen naar binnen werken
- zullen naar binnen werken
- zullen naar binnen werken
o.v.t.t.
- zou naar binnen werken
- zou naar binnen werken
- zou naar binnen werken
- zouden naar binnen werken
- zouden naar binnen werken
- zouden naar binnen werken
diversen
- werk naar binnen!
- werkt naar binnen!
- naar binnen gewerkt
- naar binnen werkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze