Dutch

Detailed Translations for nor from Dutch to English

nor:

nor [de ~] nom

  1. de nor (strafgevangenis; gevangenis; doos; )
    the penitentiary; the jail; the prison; the detention centre; the prison camp; the convict prison; the correctional center

Translation Matrix for nor:

NounRelated TranslationsOther Translations
convict prison bajes; bak; doos; gevangenis; lik; nor; petoet; spinhuis; strafgevangenis; strafinrichting; strafplaats strafplaats; tuchthuis
correctional center bajes; bak; doos; gevangenis; lik; nor; petoet; spinhuis; strafgevangenis; strafinrichting; strafplaats
detention centre bajes; bak; doos; gevangenis; lik; nor; petoet; spinhuis; strafgevangenis; strafinrichting; strafplaats huis van bewaring; strafplaats; tuchthuis
jail bajes; bak; doos; gevangenis; lik; nor; petoet; spinhuis; strafgevangenis; strafinrichting; strafplaats
penitentiary bajes; bak; doos; gevangenis; lik; nor; petoet; spinhuis; strafgevangenis; strafinrichting; strafplaats
prison bajes; bak; doos; gevangenis; lik; nor; petoet; spinhuis; strafgevangenis; strafinrichting; strafplaats
prison camp bajes; bak; doos; gevangenis; lik; nor; petoet; spinhuis; strafgevangenis; strafinrichting; strafplaats
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
penitentiary penitentiair

Related Words for "nor":


Wiktionary Translations for nor:

nor
noun
  1. prison
  2. place where a prisoner is kept

Cross Translation:
FromToVia
nor prison; gaol; jail; prison cell; cell; lock-up prisonendroit closenfermer les personnes condamnés à une peine de privation de liberté ou les prévenus en attente de jugement.