Dutch
Detailed Translations for omkaderen from Dutch to English
omkaderen:
-
omkaderen
Conjugations for omkaderen:
o.t.t.
- omkader
- omkadert
- omkadert
- omkaderen
- omkaderen
- omkaderen
o.v.t.
- omkaderde
- omkaderde
- omkaderde
- omkaderden
- omkaderden
- omkaderden
v.t.t.
- ben omkaderd
- bent omkaderd
- is omkaderd
- zijn omkaderd
- zijn omkaderd
- zijn omkaderd
v.v.t.
- was omkaderd
- was omkaderd
- was omkaderd
- waren omkaderd
- waren omkaderd
- waren omkaderd
o.t.t.t.
- zal omkaderen
- zult omkaderen
- zal omkaderen
- zullen omkaderen
- zullen omkaderen
- zullen omkaderen
o.v.t.t.
- zou omkaderen
- zou omkaderen
- zou omkaderen
- zouden omkaderen
- zouden omkaderen
- zouden omkaderen
diversen
- omkader!
- omkadert!
- omkaderd
- omkaderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for omkaderen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
box | beeldbuis; blik; blikje; box; buis; bus; doos; kabinetje; kast; kastje; kist; kistje; krat; kratje; opbergblik; opbergdoos; opbergruimte; trommel | |
frame | brilmontuur; casco; constitutie; dakspant; frame; geraamte; gestel; kader; karkas; lijst; montuur; omlijsting; raam; raamwerk; rand; skelet; spant; vliegtuigromp | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
box | omkaderen | boksen |
frame | omkaderen | inlijsten; inramen; omlijsten |