Dutch
Detailed Translations for ontladen from Dutch to English
ontladen:
-
ontladen (iets uitladen; lossen; afladen)
Conjugations for ontladen:
o.t.t.
- ontlaad
- ontlaadt
- ontlaadt
- ontladen
- ontladen
- ontladen
o.v.t.
- ontlaadde
- ontlaadde
- ontlaadde
- ontlaadden
- ontlaadden
- ontlaadden
v.t.t.
- heb ontladen
- hebt ontladen
- heeft ontladen
- hebben ontladen
- hebben ontladen
- hebben ontladen
v.v.t.
- had ontladen
- had ontladen
- had ontladen
- hadden ontladen
- hadden ontladen
- hadden ontladen
o.t.t.t.
- zal ontladen
- zult ontladen
- zal ontladen
- zullen ontladen
- zullen ontladen
- zullen ontladen
o.v.t.t.
- zou ontladen
- zou ontladen
- zou ontladen
- zouden ontladen
- zouden ontladen
- zouden ontladen
en verder
- ben ontladen
- bent ontladen
- is ontladen
- zijn ontladen
- zijn ontladen
- zijn ontladen
diversen
- ontlaad!
- ontlaadt!
- ontladen
- ontladend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ontladen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
discharge | afdanken; afschaffen; afvoer; afwatering; decharge; emissie; kwijting; loslating; lossing; lozing; ontlading; ontslaan; ontslaan van werknemers; ontslag; plotselinge uitbarsting; uit de dienst ontslaan; uitlading; uitstoot; vrijlating; waterafvoer | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
discharge | afladen; iets uitladen; lossen; ontladen | aan de dijk zetten; afdanken; afscheiden; afvloeien; afvoeren; congé geven; dwingen ontslag te nemen; eruit gooien; kwijten; lozen; ontheffen; ontslaan; pasporteren; uitscheiden; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; van zijn positie verdrijven; verzenden; wegsturen; wegzenden |
offload | afladen; iets uitladen; lossen; ontladen |
External Machine Translations: