Dutch

Detailed Translations for opdonder from Dutch to English

opdonder:

opdonder [de ~ (m)] nom

  1. de opdonder (oplawaai; muilpeer; mep; )
    the punch; the clout
    – (boxing) a blow with the fist 1
    • punch [the ~] nom
      • He landed a hard punch to the gut.2
    • clout [the ~] nom
      • I gave him a clout on his nose1
    the nudge
    – a slight push or shake 1
    the whopper
    the wallop
    – a severe blow 1
    the blow
    – a powerful stroke with the fist or a weapon 1
    • blow [the ~] nom
      • a blow on the head1
    the jab
    – a quick short straight punch 1
    • jab [the ~] nom
  2. de opdonder (vuistslag; slag; dreun; uithaal)
    the punch

Translation Matrix for opdonder:

NounRelated TranslationsOther Translations
blow hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot bluts; deuk; dreun; duw; duwtje; fiasco; flop; handslag; harde slag; instulping; jens; klap; klop; knal; lel; mep; misrekening; misslag; por; slag; sof; stoot; stootje; tegenvaller; teleurstelling; terugslag; tik; toegebrachte klap; zet
clout hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot invloed; klap; kleine spijker met platte kop; kopspijker; opstopper; peut; spijkertje; stoot
jab hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
nudge hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot buzzer; duw; duwtje; por; stoot; stootje; zet
punch dreun; hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; slag; stoot; uithaal; vuistslag duw; duwtje; handtastelijkheden; harde klap; klap; klappen; opdoffer; opdonders; opstopper; peut; pons; por; ram; stoot; stootje; vuistslagen; zet
wallop hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot klap; opstopper; peut; stoot
whopper hengst; klap; lel; mep; muilpeer; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; stoot bonk; bonkend geluid; gevaarte; groot exemplaar; joekel; kanjer; knaap; knoert; kokker; kokkerd; loei
VerbRelated TranslationsOther Translations
blow 'm piepen; 'm smeren; aanblazen; aanwakkeren; afzuigen; blazen; doen opvlammen; fellatio doen; fladderen; fluiten; hard waaien; hijgen; iets vergallen; pijpen; puffen; stuiven; verknoeien; waaien; wapperen; zuigen
jab een por geven; porren; stoten
nudge aanstoten; toesteken; toestoten; verschuiven
punch doorponsen; een opdonder verkopen; hengsten; ponsen; rammen; stansen; stompen
wallop knuppelen; ranselen

Related Words for "opdonder":

  • opdondertje, opdondertjes

opdonderen:

opdonderen verbe (donder op, dondert op, donderde op, donderden op, opgedonderd)

  1. opdonderen (ophoepelen; opkrassen; inrukken; oplazeren)
    bugger off; to fuck off; buzz off; to get; scram
    – leave immediately; used usually in the imperative form 1
    to get lost; to beat it; to bugger up; to get on; to move on; to piss off; to clear out; to go away; to push off; to go astray; to go to hell; to pack it
    • get lost verbe (gets lost, got lost, getting lost)
    • beat it verbe (beats it, beated it, beating it)
    • bugger up verbe (buggers up, buggered up, buggering up)
    • get on verbe (gets on, got on, getting on)
    • move on verbe (moves on, moved on, moving on)
    • piss off verbe (pisses off, pissed off, pissing off)
    • clear out verbe (clears out, cleared out, clearing out)
    • go away verbe (goes away, went away, going away)
    • push off verbe (pushes off, pushed off, pushing off)
    • go astray verbe (goes astray, went astray, going astray)
    • go to hell verbe (goes to hell, went to hell, going to hell)
    • pack it verbe (packs it, packed it, packing it)

Conjugations for opdonderen:

o.t.t.
  1. donder op
  2. dondert op
  3. dondert op
  4. donderen op
  5. donderen op
  6. donderen op
o.v.t.
  1. donderde op
  2. donderde op
  3. donderde op
  4. donderden op
  5. donderden op
  6. donderden op
v.t.t.
  1. ben opgedonderd
  2. bent opgedonderd
  3. is opgedonderd
  4. zijn opgedonderd
  5. zijn opgedonderd
  6. zijn opgedonderd
v.v.t.
  1. was opgedonderd
  2. was opgedonderd
  3. was opgedonderd
  4. waren opgedonderd
  5. waren opgedonderd
  6. waren opgedonderd
o.t.t.t.
  1. zal opdonderen
  2. zult opdonderen
  3. zal opdonderen
  4. zullen opdonderen
  5. zullen opdonderen
  6. zullen opdonderen
o.v.t.t.
  1. zou opdonderen
  2. zou opdonderen
  3. zou opdonderen
  4. zouden opdonderen
  5. zouden opdonderen
  6. zouden opdonderen
diversen
  1. donder op!
  2. dondert op!
  3. opgedonderd
  4. opdonderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opdonderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
beat it inrukken; ophoepelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
beat it inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren 'm piepen; 'm smeren; opflikkeren; opkrassen; oprotten
bugger off inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
bugger up inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
buzz off inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
clear out inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren ledigen; leeghalen; leegmaken; opruimen; reinigen; schoonmaken; uithalen; uitmesten; uitnemen; uitruimen
fuck off inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
get inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren begrijpen; binnenbrengen; binnenhalen; halen; inzien; met het verstand vatten; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; pakken; snappen
get lost inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren bekijken; de weg kwijtraken; dood kunnen vallen; erbij inschieten; kwijtraken; opflikkeren; oprotten; verdwalen; verkeerd gaan; verkeerd lopen; verliezen; verloren gaan; wegraken; zoek raken; zoekraken
get on inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren aanhouden; continueren; doorgaan; overweg kunnen; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten
go astray inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren de weg kwijtraken; verdwalen; verkeerd gaan; verkeerd lopen
go away inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
go to hell inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren barsten; kunnen stikken; opflikkeren; oprotten
move on inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren aanhouden; continueren; doorgaan; gaan; lopen; stappen; stuwen; verdergaan; vervolgen; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; voortzetten; vooruitduwen; zich voortbewegen
pack it inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
piss off inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
push off inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren afduwen; afschuiven; afstoten; eraf duwen; erafschoppen
scram inrukken; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren
ModifierRelated TranslationsOther Translations
get lost ongerede
push off heen; ksst; vort; weg

External Machine Translations:

Related Translations for opdonder