Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. oprakelen:
  2. Wiktionary:
    • oprakelen → rake


Dutch

Detailed Translations for oprakelen from Dutch to English

oprakelen:

oprakelen verbe (rakel op, rakelt op, rakelde op, rakelden op, opgerakeld)

  1. oprakelen (ter sprake brengen)
    to stir up; to rake up; drag up
    • stir up verbe (stirs up, stirred up, stirring up)
    • rake up verbe (rakes up, raked up, raking up)
    • drag up verbe

Conjugations for oprakelen:

o.t.t.
  1. rakel op
  2. rakelt op
  3. rakelt op
  4. rakelen op
  5. rakelen op
  6. rakelen op
o.v.t.
  1. rakelde op
  2. rakelde op
  3. rakelde op
  4. rakelden op
  5. rakelden op
  6. rakelden op
v.t.t.
  1. heb opgerakeld
  2. hebt opgerakeld
  3. heeft opgerakeld
  4. hebben opgerakeld
  5. hebben opgerakeld
  6. hebben opgerakeld
v.v.t.
  1. had opgerakeld
  2. had opgerakeld
  3. had opgerakeld
  4. hadden opgerakeld
  5. hadden opgerakeld
  6. hadden opgerakeld
o.t.t.t.
  1. zal oprakelen
  2. zult oprakelen
  3. zal oprakelen
  4. zullen oprakelen
  5. zullen oprakelen
  6. zullen oprakelen
o.v.t.t.
  1. zou oprakelen
  2. zou oprakelen
  3. zou oprakelen
  4. zouden oprakelen
  5. zouden oprakelen
  6. zouden oprakelen
en verder
  1. is opgerakeld
diversen
  1. rakel op!
  2. rakelt op!
  3. opgerakeld
  4. oprakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for oprakelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
drag up oprakelen; ter sprake brengen
rake up oprakelen; ter sprake brengen bijeenharken
stir up oprakelen; ter sprake brengen aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; doen opvlammen; iemand opstoken; iets aanstoken; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; oproer kraaien; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; poken; prikkelen; stimuleren

Wiktionary Translations for oprakelen:

oprakelen
verb
  1. het vuur feller doen branden door erin te poken
    • oprakelenrake