Dutch
Detailed Translations for opvang from Dutch to English
opvang:
-
de opvang (opname)
Translation Matrix for opvang:
Noun | Related Translations | Other Translations |
absorption | opname; opvang | absorberen; absorptie; annexatie; inlijving; opnemen; opneming |
insertion | opname; opvang | ingevoegd stuk; inlas; inlassing; inschuiving; invoeging; invoegsel; koppelteken; tussenschuiving; tussenvoeging; tussenvoegsel; verbindingsteken |
intake | opname; opvang | aanvaarden; acceptatie; accepteren |
opvang form of opvangen:
-
opvangen (van onderdak voorzien)
-
opvangen (onderweg opvangen; onderscheppen; ondervangen; afvangen)
-
opvangen (iets verduren; incasseren)
-
opvangen (wat neervalt opvangen)
-
opvangen (opnemen)
Conjugations for opvangen:
o.t.t.
- vang op
- vangt op
- vangt op
- vangen op
- vangen op
- vangen op
o.v.t.
- ving op
- ving op
- ving op
- vingen op
- vingen op
- vingen op
v.t.t.
- heb opgevangen
- hebt opgevangen
- heeft opgevangen
- hebben opgevangen
- hebben opgevangen
- hebben opgevangen
v.v.t.
- had opgevangen
- had opgevangen
- had opgevangen
- hadden opgevangen
- hadden opgevangen
- hadden opgevangen
o.t.t.t.
- zal opvangen
- zult opvangen
- zal opvangen
- zullen opvangen
- zullen opvangen
- zullen opvangen
o.v.t.t.
- zou opvangen
- zou opvangen
- zou opvangen
- zouden opvangen
- zouden opvangen
- zouden opvangen
en verder
- ben opgevangen
- bent opgevangen
- is opgevangen
- zijn opgevangen
- zijn opgevangen
- zijn opgevangen
diversen
- vang op!
- vangt op!
- opgevangen
- opvangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze