Dutch
Detailed Translations for opwikkelen from Dutch to English
opwikkelen:
-
opwikkelen (opwinden; haspelen; op een haspel winden; opklossen)
Conjugations for opwikkelen:
o.t.t.
- wikkel op
- wikkelt op
- wikkelt op
- wikkelen op
- wikkelen op
- wikkelen op
o.v.t.
- wikkelde op
- wikkelde op
- wikkelde op
- wikkelden op
- wikkelden op
- wikkelden op
v.t.t.
- heb opgewikkeld
- hebt opgewikkeld
- heeft opgewikkeld
- hebben opgewikkeld
- hebben opgewikkeld
- hebben opgewikkeld
v.v.t.
- had opgewikkeld
- had opgewikkeld
- had opgewikkeld
- hadden opgewikkeld
- hadden opgewikkeld
- hadden opgewikkeld
o.t.t.t.
- zal opwikkelen
- zult opwikkelen
- zal opwikkelen
- zullen opwikkelen
- zullen opwikkelen
- zullen opwikkelen
o.v.t.t.
- zou opwikkelen
- zou opwikkelen
- zou opwikkelen
- zouden opwikkelen
- zouden opwikkelen
- zouden opwikkelen
en verder
- is opgewikkeld
- zijn opgewikkeld
diversen
- wikkel op!
- wikkelt op!
- opgewikkeld
- opwikkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opwikkelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
reel | filmspoel; haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding | |
wind | blaasinstrument; wind | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
reel | haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden | |
reel in | haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden | |
wind | haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden | opspoelen |
wind up | haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden | afronden; beslissen; besluiten; completeren; laatste gedeelte afmaken; omhoogkronkelen |