Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. overheersend:
  2. overheersen:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for overheersend:
    • predominant


Dutch

Detailed Translations for overheersend from Dutch to English

overheersend:

overheersend adj

  1. overheersend (bazig)

Translation Matrix for overheersend:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
prevailing bazig; overheersend heerszuchtig

overheersen:

overheersen verbe (overheers, overheerst, overheerste, overheersten, overheerst)

  1. overheersen (machtiger zijn; beheersen; onderwerpen; heersen over)
    to prevail; to dominate; to predominate
    • prevail verbe (prevails, prevailed, prevailing)
    • dominate verbe (dominates, dominated, dominating)
    • predominate verbe (predominates, predominated, predominating)
  2. overheersen (gezaghebben; regeren; heersen; macht uitoefenen)
    to reign; to rule; exercise authority; to order; to exert power
  3. overheersen (domineren; de overhand hebben)
    to dominate; have the upper hand; be the one in control

Conjugations for overheersen:

o.t.t.
  1. overheers
  2. overheerst
  3. overheerst
  4. overheersen
  5. overheersen
  6. overheersen
o.v.t.
  1. overheerste
  2. overheerste
  3. overheerste
  4. overheersten
  5. overheersten
  6. overheersten
v.t.t.
  1. heb overheerst
  2. hebt overheerst
  3. heeft overheerst
  4. hebben overheerst
  5. hebben overheerst
  6. hebben overheerst
v.v.t.
  1. had overheerst
  2. had overheerst
  3. had overheerst
  4. hadden overheerst
  5. hadden overheerst
  6. hadden overheerst
o.t.t.t.
  1. zal overheersen
  2. zult overheersen
  3. zal overheersen
  4. zullen overheersen
  5. zullen overheersen
  6. zullen overheersen
o.v.t.t.
  1. zou overheersen
  2. zou overheersen
  3. zou overheersen
  4. zouden overheersen
  5. zouden overheersen
  6. zouden overheersen
en verder
  1. ben overheerst
  2. bent overheerst
  3. is overheerst
  4. zijn overheerst
  5. zijn overheerst
  6. zijn overheerst
diversen
  1. overheers!
  2. overheerst!
  3. overheerst
  4. overheersend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overheersen:

NounRelated TranslationsOther Translations
order aanwijzing; bestelling; bevel; bevelschrift; bezorging; commando; consigne; decoratie; dienstorder; dwangbevel; ereteken; gebod; instructie; lastbrief; lintje; mandaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; opdracht; orde; order; overhandiging; regelmaat; ridderorde; taak; voorschrift; z-volgorde
reign bewind; dynastie; geslacht; regentschap; regeringsstelsel; regime; staatsbestel
rule bewind; dienstvoorschrift; filter; gezag; macht; overheersing; regel; regentschap; regeringsstelsel; regime; reglement; richtlijn; richtsnoer; staatsbestel; stelregel; voorschrift; wetmatigheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
be the one in control de overhand hebben; domineren; overheersen
dominate beheersen; de overhand hebben; domineren; heersen over; machtiger zijn; onderwerpen; overheersen
exercise authority gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren
exert power gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren
have the upper hand de overhand hebben; domineren; overheersen de overhand hebben; heersen
order gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aanrukken; aanvoeren; afkondigen; bestellen; bevel voeren over; bevelen; catalogiseren; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gebieden; gelasten; ingeven; leiden; leidinggeven; opdragen; ordenen; orderen; organiseren; rangordenen; rangschikken; regelen; schikken; uitvaardigen; verordenen; verordonneren; voorschrijven
predominate beheersen; heersen over; machtiger zijn; onderwerpen; overheersen
prevail beheersen; heersen over; machtiger zijn; onderwerpen; overheersen de overhand hebben; heerschappij voeren; heersen
reign gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren heersen; heersen van griep; verspreiden van ziekte
rule gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; heersen; heersen van griep; opdragen; verordenen; verordonneren; verspreiden van ziekte

Related Definitions for "overheersen":

  1. de meeste macht of invloed hebben1
    • de smaak van kaas overheerst bij deze boterham1

Wiktionary Translations for overheersen:

overheersen
verb
  1. de macht uitoefenen over een ander volk
overheersen
verb
  1. To be current, widespread or predominant; to have currency or prevalence

Cross Translation:
FromToVia
overheersen dominate; override; predominate; exceed; surpass; beat; defeat; excel; outclass; outscore; outshine dominercommander souverainement, avoir une puissance absolue.