Noun | Related Translations | Other Translations |
cut
|
korting; prijsverlaging; reductie
|
bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; coupure; inkeping; inkerving; inkrimping; insnijding; jaap; keep; kerf; korting; kostenbesparing; ontering; prijsvermindering; reductie; snede; snee; sneetje; snijwond; snijwondje; snit; snoeiing; verkorting; verlaging
|
deduction
|
korting; prijsverlaging; reductie
|
afleiden; aftrek; aftrekking; deduceren; deductie; vermindering
|
deflation
|
deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
deflatie
|
discount
|
baisse; deflatie; korting; prijsdaling; prijsverlaging; reductie
|
disconto; discount; discountwinkel; discountzaak; korting; rabat
|
drop in price
|
deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
|
drop in prices
|
baisse; deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
koersdaling; koersverlaging
|
fall
|
baisse; deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
achteruitgang; afname; daling; herfst; herfsttijd; instorting; inzinking; landing; minder worden; najaar; neervallen; terechtkomen; teruggang; terugloop; val; vermindering
|
fall in price
|
deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
|
price cut
|
deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
|
price reduction
|
deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
korting; prijsdaling; prijsvermindering; reductie
|
price-cut
|
baisse; deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
|
rebate
|
baisse; deflatie; korting; prijsdaling; prijsverlaging; reductie
|
aftrek; aftrekking; deductie; rabat; vermindering
|
recession
|
baisse; deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
malaise; recessie; slapheid; slapte
|
reduction
|
baisse; deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; herleiding; inkorting; inkrimping; inname; kleiner maken; korting; kostenbesparing; prijsvermindering; rabat; reduceren; reductie; simplificatie; vereenvoudiging; verkleining; verkorting; vernedering
|
sell short
|
baisse; deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
|
softness
|
baisse; deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
weekheid; zachtheid
|
weakness
|
baisse; deflatie; prijsdaling; prijsverlaging
|
flauwheid; krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; weekte; zachtheid; zonder veel smaak; zwak punt; zwakheid; zwakte
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
cut
|
|
aankaarten; aansnijden; aanvoeren; afsnijden; coifferen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; een knippend geluid maken; entameren; houtsnijden; in hout schrijven; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; op tafel leggen; opperen; opwerpen; prikken; snerpen; snijden; snijwerk maken; steken; steken geven; te berde brengen; ter sprake brengen
|
discount
|
|
disconteren
|
fall
|
|
bezwijken; doodgaan; erin vallen; flikkeren; heengaan; inslapen; kelderen; kiepen; kieperen; omkomen; ondergaan; onderuitgaan; op zijn bek gaan; overlijden; raken; sneuvelen; sodemieteren; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; ten val komen; terechtkomen; treffen; tuimelen; vallen; wegvallen; zakken
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
cut
|
|
gekuist; gesneden; zedig gemaakt
|