Dutch

Detailed Translations for rondslenteren from Dutch to English

rondslenteren:

rondslenteren verbe (slenter rond, slentert rond, slenterde rond, slenterden rond, rondgeslenterd)

  1. rondslenteren (kuieren; wandelen; lopen; slenteren)
    to walk; to stroll; to promenade; to saunter; to amble; to parade
    • walk verbe (walks, walked, walking)
    • stroll verbe (strolls, strolled, strolling)
    • promenade verbe (promenades, promenaded, promenading)
    • saunter verbe (saunters, sauntered, sauntering)
    • amble verbe (ambles, ambled, ambling)
    • parade verbe (parades, paraded, parading)
  2. rondslenteren (rondwandelen; rondlopen)
    to walk round; to lounge about; to saunter about; to knock about; to walk about
    • walk round verbe (walks round, walked round, walking round)
    • lounge about verbe (lounges about, lounged about, lounging about)
    • saunter about verbe (saunters about, sauntered about, sauntering about)
    • knock about verbe (knocks about, knocked about, knocking about)
    • walk about verbe (walks about, walked about, walking about)

Conjugations for rondslenteren:

o.t.t.
  1. slenter rond
  2. slentert rond
  3. slentert rond
  4. slenteren rond
  5. slenteren rond
  6. slenteren rond
o.v.t.
  1. slenterde rond
  2. slenterde rond
  3. slenterde rond
  4. slenterden rond
  5. slenterden rond
  6. slenterden rond
v.t.t.
  1. heb rondgeslenterd
  2. hebt rondgeslenterd
  3. heeft rondgeslenterd
  4. hebben rondgeslenterd
  5. hebben rondgeslenterd
  6. hebben rondgeslenterd
v.v.t.
  1. had rondgeslenterd
  2. had rondgeslenterd
  3. had rondgeslenterd
  4. hadden rondgeslenterd
  5. hadden rondgeslenterd
  6. hadden rondgeslenterd
o.t.t.t.
  1. zal rondslenteren
  2. zult rondslenteren
  3. zal rondslenteren
  4. zullen rondslenteren
  5. zullen rondslenteren
  6. zullen rondslenteren
o.v.t.t.
  1. zou rondslenteren
  2. zou rondslenteren
  3. zou rondslenteren
  4. zouden rondslenteren
  5. zouden rondslenteren
  6. zouden rondslenteren
diversen
  1. slenter rond!
  2. slentert rond!
  3. rondgeslenterd
  4. rondslenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for rondslenteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
amble telgang
parade defilé; parade
promenade kuier; loopje; omloop; ommetje; promenade; tochtje; uitje; wandeling; wandeltocht
stroll kuier; loopje; omloop; ommetje; rondwandeling; tochtje; uitje; wandeling; wandeltocht
walk kuier; loopje; omloop; ommetje; tochtje; uitje; wandeling; wandelroute; wandeltocht
VerbRelated TranslationsOther Translations
amble kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen
knock about rondlopen; rondslenteren; rondwandelen afranselen; iemand toetakelen; in elkaar slaan; ronddarren; rondlopen; rondwaren; rondzwalken; toetakelen
lounge about rondlopen; rondslenteren; rondwandelen lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; slungelen
parade kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen exposeren; flaneren; paraderen; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen
promenade kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen
saunter kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; flaneren; hannesen; slenteren; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
saunter about rondlopen; rondslenteren; rondwandelen
stroll kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen drentelen; slenteren
walk kuieren; lopen; rondslenteren; slenteren; wandelen gaan; lopen; stappen; stapvoets gaan; toelopen; zich begeven; zich voortbewegen
walk about rondlopen; rondslenteren; rondwandelen rondlopen; rondwaren; rondzwalken
walk round rondlopen; rondslenteren; rondwandelen langs een omweg lopen; omlopen