Dutch
Detailed Translations for rondstrooien from Dutch to English
rondstrooien:
-
rondstrooien (verspreiden; verdeler; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verstrooien)
to spread; to disperse; to scatter; cast around; to sprinkle; to strew about; to sow; to toss about-
cast around verbe
Conjugations for rondstrooien:
o.t.t.
- strooi rond
- strooit rond
- strooit rond
- strooien rond
- strooien rond
- strooien rond
o.v.t.
- strooide rond
- strooide rond
- strooide rond
- strooiden rond
- strooiden rond
- strooiden rond
v.t.t.
- heb rondgestrooid
- hebt rondgestrooid
- heeft rondgestrooid
- hebben rondgestrooid
- hebben rondgestrooid
- hebben rondgestrooid
v.v.t.
- had rondgestrooid
- had rondgestrooid
- had rondgestrooid
- hadden rondgestrooid
- hadden rondgestrooid
- hadden rondgestrooid
o.t.t.t.
- zal rondstrooien
- zult rondstrooien
- zal rondstrooien
- zullen rondstrooien
- zullen rondstrooien
- zullen rondstrooien
o.v.t.t.
- zou rondstrooien
- zou rondstrooien
- zou rondstrooien
- zouden rondstrooien
- zouden rondstrooien
- zouden rondstrooien
diversen
- strooi rond!
- strooit rond!
- rondgestrooid
- rondstrooiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze