Dutch
Detailed Translations for schipperen from Dutch to English
schipperen:
-
schipperen (laveren)
to compromise
Conjugations for schipperen:
o.t.t.
- schipper
- schippert
- schippert
- schipperen
- schipperen
- schipperen
o.v.t.
- schipperde
- schipperde
- schipperde
- schipperden
- schipperden
- schipperden
v.t.t.
- heb geschipperd
- hebt geschipperd
- heeft geschipperd
- hebben geschipperd
- hebben geschipperd
- hebben geschipperd
v.v.t.
- had geschipperd
- had geschipperd
- had geschipperd
- hadden geschipperd
- hadden geschipperd
- hadden geschipperd
o.t.t.t.
- zal schipperen
- zult schipperen
- zal schipperen
- zullen schipperen
- zullen schipperen
- zullen schipperen
o.v.t.t.
- zou schipperen
- zou schipperen
- zou schipperen
- zouden schipperen
- zouden schipperen
- zouden schipperen
en verder
- ben geschipperd
- bent geschipperd
- is geschipperd
- zijn geschipperd
- zijn geschipperd
- zijn geschipperd
diversen
- schipper!
- schippert!
- geschipperd
- schipperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for schipperen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
compromise | tussenvoorstel | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
compromise | laveren; schipperen | compromitteren; een akkoord sluiten; een compromis sluiten; een vergelijk treffen |
Related Words for "schipperen":
schipper:
-
de schipper (kapitein; scheepskapitein)