Summary
Dutch
Detailed Translations for schrokkend from Dutch to English
schrokken:
-
het schrokken
-
schrokken (verorberen; consumeren; vreten; tot zich nemen; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten)
Conjugations for schrokken:
o.t.t.
- schrok
- schrokt
- schrokt
- schroken
- schroken
- schroken
o.v.t.
- schrokte
- schrokte
- schrokte
- schrokten
- schrokten
- schrokten
v.t.t.
- ben geschrokt
- bent geschrokt
- is geschrokt
- zijn geschrokt
- zijn geschrokt
- zijn geschrokt
v.v.t.
- was geschrokt
- was geschrokt
- was geschrokt
- waren geschrokt
- waren geschrokt
- waren geschrokt
o.t.t.t.
- zal schrokken
- zult schrokken
- zal schrokken
- zullen schrokken
- zullen schrokken
- zullen schrokken
o.v.t.t.
- zou schrokken
- zou schrokken
- zou schrokken
- zouden schrokken
- zouden schrokken
- zouden schrokken
diversen
- schrok!
- schrokt!
- geschrokt
- schrokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze