Dutch
Detailed Translations for stammen from Dutch to English
stammen:
-
stammen (afstammen; voortkomen; afkomstig zijn; ontspruiten; spruiten)
originate from; to derive from; decend from; to sprout; to spring from-
originate from verbe
-
decend from verbe
-
Conjugations for stammen:
o.t.t.
- stam
- stamt
- stamt
- stammen
- stammen
- stammen
o.v.t.
- stamde
- stamde
- stamde
- stamden
- stamden
- stamden
v.t.t.
- heb gestamd
- hebt gestamd
- heeft gestamd
- hebben gestamd
- hebben gestamd
- hebben gestamd
v.v.t.
- had gestamd
- had gestamd
- had gestamd
- hadden gestamd
- hadden gestamd
- hadden gestamd
o.t.t.t.
- zal stammen
- zult stammen
- zal stammen
- zullen stammen
- zullen stammen
- zullen stammen
o.v.t.t.
- zou stammen
- zou stammen
- zou stammen
- zouden stammen
- zouden stammen
- zouden stammen
en verder
- ben gestamd
- bent gestamd
- is gestamd
- zijn gestamd
- zijn gestamd
- zijn gestamd
diversen
- stam!
- stamt!
- gestamd
- stammend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de stammen (volksstammen)
-
de stammen (boomstammen)
Translation Matrix for stammen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sprout | bloesem; jonge plant; loot; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; stekje | |
tree-trunks | boomstammen; stammen | |
tribes | stammen; volksstammen | naties; volken; volkeren |
trunks | boomstammen; stammen | bagageruimtes; kofferruimten; kofferruimtes |
Verb | Related Translations | Other Translations |
decend from | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | |
derive from | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | |
originate from | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; uitbotten; uitkomen; uitlopen; voortkomen uit |
spring from | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | |
sprout | afkomstig zijn; afstammen; ontspruiten; spruiten; stammen; voortkomen | kiemen; omhoog schieten; ontkiemen; opschieten; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
sprout | ontkiemd |
Related Words for "stammen":
stam:
Translation Matrix for stam:
Related Words for "stam":
Wiktionary Translations for stam:
stam
Cross Translation:
noun
stam
-
biologie|nld een stengel, de dikke houtige stam van een plant
- stam → trunk
-
biologie|nld een boomstam, het deel van de boom tussen de wortels en de kruin
- stam → trunk
-
antropologie|nld een samenlevinsvorm bestaande uit groep meer en minder verwante mensen, die meestal minder technologisch gevorderd is
- stam → tribe
-
taalkunde|nld een onvervoegde of onverbogen woordvorm
- stam → stem
noun
-
kin, tribe
-
group having common ancestor
-
(biology, taxonomy) A rank in the classification of organisms, below kingdom and above class
-
philology: word from which another word or words are derived
-
botany: above-ground stalk of a vascular plant
-
linguistics: main part of a word
- stem → stam; grondwoord
-
the main structural member of a tree
-
group of people
-
tree trunk
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stam | → clan | ↔ clan — Tribu |
• stam | → root; stem; radix | ↔ racine — (botanique) Partie souterraine d’un végétal qui lui permet de puiser dans le sol les éléments nécessaires à sa nutrition (eau, sels minéraux) et d’assurer sa fixation à son support. |
• stam | → tribe | ↔ tribu — antiq|fr division du peuple, chez quelques nations anciennes. |