Dutch
Detailed Translations for te drinken geven from Dutch to English
te drinken geven:
te drinken geven verbe (geef te drinken, geeft te drinken, gaf te drinken, gaven te drinken, te drinken gegeven)
-
te drinken geven (drenken)
Conjugations for te drinken geven:
o.t.t.
- geef te drinken
- geeft te drinken
- geeft te drinken
- geven te drinken
- geven te drinken
- geven te drinken
o.v.t.
- gaf te drinken
- gaf te drinken
- gaf te drinken
- gaven te drinken
- gaven te drinken
- gaven te drinken
v.t.t.
- heb te drinken gegeven
- hebt te drinken gegeven
- heeft te drinken gegeven
- hebben te drinken gegeven
- hebben te drinken gegeven
- hebben te drinken gegeven
v.v.t.
- had te drinken gegeven
- had te drinken gegeven
- had te drinken gegeven
- hadden te drinken gegeven
- hadden te drinken gegeven
- hadden te drinken gegeven
o.t.t.t.
- zal te drinken geven
- zult te drinken geven
- zal te drinken geven
- zullen te drinken geven
- zullen te drinken geven
- zullen te drinken geven
o.v.t.t.
- zou te drinken geven
- zou te drinken geven
- zou te drinken geven
- zouden te drinken geven
- zouden te drinken geven
- zouden te drinken geven
en verder
- ben te drinken gegeven
- bent te drinken gegeven
- is te drinken gegeven
- zijn te drinken gegeven
- zijn te drinken gegeven
- zijn te drinken gegeven
diversen
- geef te drinken!
- geeft te drinken!
- te drinken gegeven
- te drinken gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for te drinken geven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
water | water | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
let drink | drenken; te drinken geven | |
water | drenken; te drinken geven | begieten; besproeien; bespuiten; bevloeien; bevochtigen; huilen; irrigeren; sproeien; tranen; tranen afscheiden; water geven |