Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. terugwerken:


Dutch

Detailed Translations for terugwerken from Dutch to English

terugwerken:

terugwerken verbe (werk terug, werkt terug, werkte terug, werkten terug, teruggewerkt)

  1. terugwerken (terugwerkende kracht hebben)
    be retroactive; to react on

Conjugations for terugwerken:

o.t.t.
  1. werk terug
  2. werkt terug
  3. werkt terug
  4. werken terug
  5. werken terug
  6. werken terug
o.v.t.
  1. werkte terug
  2. werkte terug
  3. werkte terug
  4. werkten terug
  5. werkten terug
  6. werkten terug
v.t.t.
  1. heb teruggewerkt
  2. hebt teruggewerkt
  3. heeft teruggewerkt
  4. hebben teruggewerkt
  5. hebben teruggewerkt
  6. hebben teruggewerkt
v.v.t.
  1. had teruggewerkt
  2. had teruggewerkt
  3. had teruggewerkt
  4. hadden teruggewerkt
  5. hadden teruggewerkt
  6. hadden teruggewerkt
o.t.t.t.
  1. zal terugwerken
  2. zult terugwerken
  3. zal terugwerken
  4. zullen terugwerken
  5. zullen terugwerken
  6. zullen terugwerken
o.v.t.t.
  1. zou terugwerken
  2. zou terugwerken
  3. zou terugwerken
  4. zouden terugwerken
  5. zouden terugwerken
  6. zouden terugwerken
en verder
  1. ben teruggewerkt
  2. bent teruggewerkt
  3. is teruggewerkt
  4. zijn teruggewerkt
  5. zijn teruggewerkt
  6. zijn teruggewerkt
diversen
  1. werk terug!
  2. werkt terug!
  3. teruggewerkt
  4. terugwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for terugwerken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
be retroactive terugwerken; terugwerkende kracht hebben
react on terugwerken; terugwerkende kracht hebben