Dutch
Detailed Translations for terugwijken from Dutch to English
terugwijken:
-
terugwijken (terugdeinzen; achteruitgaan; terugschrikken; achteruitdeinzen)
Conjugations for terugwijken:
o.t.t.
- wijk terug
- wijkt terug
- wijkt terug
- wijken terug
- wijken terug
- wijken terug
o.v.t.
- week terug
- week terug
- week terug
- weken terug
- weken terug
- weken terug
v.t.t.
- ben teruggeweken
- bent teruggeweken
- is teruggeweken
- zijn teruggeweken
- zijn teruggeweken
- zijn teruggeweken
v.v.t.
- was teruggeweken
- was teruggeweken
- was teruggeweken
- waren teruggeweken
- waren teruggeweken
- waren teruggeweken
o.t.t.t.
- zal terugwijken
- zult terugwijken
- zal terugwijken
- zullen terugwijken
- zullen terugwijken
- zullen terugwijken
o.v.t.t.
- zou terugwijken
- zou terugwijken
- zou terugwijken
- zouden terugwijken
- zouden terugwijken
- zouden terugwijken
diversen
- wijk terug!
- wijkt terug!
- teruggeweken
- terugwijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze