Summary


Dutch

Detailed Translations for toegankelijkheid from Dutch to English

toegankelijkheid:

toegankelijkheid [de ~ (v)] nom

  1. de toegankelijkheid
    the accessibility
  2. de toegankelijkheid
    the accessibility
    – The quality of a system incorporating hardware or software to engage a flexible, customizable user interface, alternative input and output methods, and greater exposure of screen elements to make the computer usable by people with cognitive, hearing, physical, or visual disabilities. 1

Translation Matrix for toegankelijkheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
accessibility toegankelijkheid

Related Words for "toegankelijkheid":


Wiktionary Translations for toegankelijkheid:

toegankelijkheid
noun
  1. the quality of being accessible, or of admitting approach

Cross Translation:
FromToVia
toegankelijkheid accessibility accessibilitéqualité de ce qui est accessible.

toegankelijk:


Translation Matrix for toegankelijk:

NounRelated TranslationsOther Translations
forward aanvaller; spitsspeler; voorhoedespeler; voorspeler
open vrije ruimten
VerbRelated TranslationsOther Translations
forward doen toekomen; doorsturen; doorverbinden; doorzenden; iem. iets sturen; naar voren plaatsen; nasturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; vervroegen; vroeger uitvoeren dan gepland; zenden
open aanbreken; beginnen; een begin nemen; inleiden; inluiden; losgaan; loskrijgen; ontgrendelen; ontsluiten; open krijgen; opendoen; opendraaien; openen; opengaan; opengooien; openklappen; openmaken; openslaan; openwerpen; starten
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
accessible begaanbaar; benaderbaar; bereikbaar; genaakbaar; open; toegankelijk ontvankelijk; openstaand; vatbaar
achievable begaanbaar; bereikbaar; toegankelijk haalbaar; realiseerbaar; te doen; verwezenlijkbaar
amenable benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk gedwee; meegaand; onderworpen; volgzaam
approachable aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk; toeschietelijk
complaisant aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk behulpzaam; beleefd; bereidwillig; beschaafd; gedienstig; gedwee; gemanierd; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; toegeeflijk; toegevend; voorkomend; wellevend; welopgevoed
frank benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk cru; eerlijk; frank; gulweg; met open vizier; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijmoedig; vrijpostig; vrijuit
obliging aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk behulpzaam; beleefd; bereidvaardig; bereidwillig; beschaafd; dienstbaar; dienstvaardig; dienstwillig; gedienstig; gedwee; gemanierd; gewillig; inschikkelijk; meegaand; soepel; tegemoetkomend; toegeeflijk; toegevend; toeschietelijk; verplichtend; voorkomend; vriendelijke; wellevend; welopgevoed; welwillend; willig
open benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk eerlijk; frank; gulweg; niet dicht; onbedekt; onbewimpeld; onomwonden; onoverdekt; onverholen; onverhuld; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rechttoe; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
pliable aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk beleefd; beschaafd; buigbaar; flexibel; gedwee; gemanierd; gewillig; inschikkelijk; kneedbaar; meegaand; onderworpen; plooibaar; soepel; toegeeflijk; toegevend; volgzaam; voorkomend; vormbaar; vouwbaar; wellevend; welopgevoed
pliant aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk beleefd; beschaafd; buigzaam; flexibel; gemanierd; meegaand; soepel; voorkomend; wellevend; welopgevoed
realizable begaanbaar; bereikbaar; toegankelijk haalbaar; realiseerbaar; te doen; verwezenlijkbaar
responsive aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk beleefd; beschaafd; gemanierd; voorkomend; wellevend; welopgevoed
AdverbRelated TranslationsOther Translations
graciously aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk
ModifierRelated TranslationsOther Translations
driveable begaanbaar; bereikbaar; toegankelijk berijdbaar
forward aanspreekbaar; benaderbaar; genaakbaar; toegankelijk; toeschietelijk beleefd; beschaafd; geavanceerd; gemanierd; progressief; voorkomend; voort; vooruitstrevend; voorwaarts; wellevend; welopgevoed
within reach begaanbaar; bereikbaar; toegankelijk haalbaar; realiseerbaar; te doen; verwezenlijkbaar

Related Words for "toegankelijk":

  • toegankelijkheid, toegankelijker, toegankelijkere, toegankelijkst, toegankelijkste, toegankelijke

Wiktionary Translations for toegankelijk:

toegankelijk
adjective
  1. te bereiken
toegankelijk
adjective
  1. Accessible, capable of being readily or fully comprehended
  2. available for use; accessible or employable

Cross Translation:
FromToVia
toegankelijk receptive; moderate; reasonable; approachable; communicative; get-at-able; accessible abordable — rare|fr Qu’on peut aborder.
toegankelijk accessible; obtainable accessible — Où l’on peut accéder.