Dutch
Detailed Translations for toevoegen from Dutch to English
toevoegen:
-
toevoegen (erbij optellen; erbij tellen)
-
toevoegen (completeren; aanvullen; voltallig maken)
-
toevoegen (bijdoen; bijsluiten; bijvoegen; erbij voegen)
-
toevoegen (bijsluiten; bijvoegen; insluiten)
-
toevoegen (erbij doen; voegen)
-
toevoegen
-
toevoegen
-
toevoegen (bijvoegen)
Conjugations for toevoegen:
o.t.t.
- voeg toe
- voegt toe
- voegt toe
- voegen toe
- voegen toe
- voegen toe
o.v.t.
- voegde toe
- voegde toe
- voegde toe
- voegden toe
- voegden toe
- voegden toe
v.t.t.
- heb toegevoegd
- hebt toegevoegd
- heeft toegevoegd
- hebben toegevoegd
- hebben toegevoegd
- hebben toegevoegd
v.v.t.
- had toegevoegd
- had toegevoegd
- had toegevoegd
- hadden toegevoegd
- hadden toegevoegd
- hadden toegevoegd
o.t.t.t.
- zal toevoegen
- zult toevoegen
- zal toevoegen
- zullen toevoegen
- zullen toevoegen
- zullen toevoegen
o.v.t.t.
- zou toevoegen
- zou toevoegen
- zou toevoegen
- zouden toevoegen
- zouden toevoegen
- zouden toevoegen
en verder
- ben toegevoegd
- bent toegevoegd
- is toegevoegd
- zijn toegevoegd
- zijn toegevoegd
- zijn toegevoegd
diversen
- voeg toe!
- voegt toe!
- toegevoegd
- toevoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
toevoegen (bijvoegen)
Translation Matrix for toevoegen:
Antonyms for "toevoegen":
Related Definitions for "toevoegen":
Wiktionary Translations for toevoegen:
toevoegen
Cross Translation:
verb
toevoegen
-
tot vermeerdering bijvoegen
- toevoegen → add
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• toevoegen | → add | ↔ hinzufügen — mit Dativ: einen Zusatz zu etwas geben |
• toevoegen | → adjoin; add; append | ↔ adjoindre — À trier |
• toevoegen | → add; append | ↔ ajouter — mettre en plus. |
• toevoegen | → join; assemble; link together; link up; put together; build; compose; construct; draught; combine; connect; unite; add; append | ↔ joindre — approcher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir. |