Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uit werken gaan:


Dutch

Detailed Translations for uit werken gaan from Dutch to English

uit werken gaan:

uit werken gaan verbe

  1. uit werken gaan (werkzaam zijn)
    to work; to operate in; to char; to be active; to function
    • work verbe (works, worked, working)
    • operate in verbe (operates in, operated in, operating in)
    • char verbe (chars, chared, charing)
    • be active verbe (is active, being active)
    • function verbe (functions, functioned, funtioning)

Translation Matrix for uit werken gaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
char char
function ambt; baan; betrekking; dienstbetrekking; eigenschap; functie; functionaliteit; hoedanigheid; job; positie; werkzaamheid
work ageren; ambacht; arbeid; beroep; bezigheid; handelen; inspanning; job; karwei; taak; vak; werk; werkzaamheden; werkzaamheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
be active uit werken gaan; werkzaam zijn
char uit werken gaan; werkzaam zijn
function uit werken gaan; werkzaam zijn functioneren
operate in uit werken gaan; werkzaam zijn
work uit werken gaan; werkzaam zijn arbeiden; handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; werken; wrochten

Related Translations for uit werken gaan