Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitbreiden:
  2. Wiktionary:
  3. User Contributed Translations for uitbreiden:
    • expend


Dutch

Detailed Translations for uitbreiden from Dutch to English

uitbreiden:

uitbreiden verbe (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)

  1. uitbreiden (expanderen; verruimen; vermeerderen; )
    to expand; to extend; to build out; to widen; to add on to; to add; to swell
    • expand verbe (expands, expanded, expanding)
    • extend verbe (extends, extended, extending)
    • build out verbe (builds out, built out, building out)
    • widen verbe (widens, widened, widening)
    • add on to verbe (adds on to, added on to, adding on to)
    • add verbe (adds, added, adding)
    • swell verbe (swells, swelled, swelling)
  2. uitbreiden (talrijker maken; vergroten; vermeerderen)
    to increase; to expand; to extend; to enlarge; increase in number
  3. uitbreiden
    to expand
    – To display the subentries contained within a folder or outline view. 1
    • expand verbe (expands, expanded, expanding)

Conjugations for uitbreiden:

o.t.t.
  1. breid uit
  2. breidt uit
  3. breidt uit
  4. breiden uit
  5. breiden uit
  6. breiden uit
o.v.t.
  1. breidde uit
  2. breidde uit
  3. breidde uit
  4. breidden uit
  5. breidden uit
  6. breidden uit
v.t.t.
  1. ben uitgebreid
  2. bent uitgebreid
  3. is uitgebreid
  4. zijn uitgebreid
  5. zijn uitgebreid
  6. zijn uitgebreid
v.v.t.
  1. was uitgebreid
  2. was uitgebreid
  3. was uitgebreid
  4. waren uitgebreid
  5. waren uitgebreid
  6. waren uitgebreid
o.t.t.t.
  1. zal uitbreiden
  2. zult uitbreiden
  3. zal uitbreiden
  4. zullen uitbreiden
  5. zullen uitbreiden
  6. zullen uitbreiden
o.v.t.t.
  1. zou uitbreiden
  2. zou uitbreiden
  3. zou uitbreiden
  4. zouden uitbreiden
  5. zouden uitbreiden
  6. zouden uitbreiden
diversen
  1. breid uit!
  2. breidt uit!
  3. uitgebreid
  4. uitbreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitbreiden:

NounRelated TranslationsOther Translations
increase aangroei; aangroeiing; aanvulling; aanwas; aanwinst; expansie; groei; groter worden; het groter worden; klimmen; omhoogkomen; ontwikkelingsgang; opstijgen; progressie; stijgen; stijging; toename; toename voorraad; toeneming; uitbreiding; uitzetten; uitzetting; vergroting; verhoging; verloop; vermedevuldigen; vermeerdering; vermenigvuldiging; versterking; verveelvoudiging; voortgang; vooruitgang; vordering; wijd worden
swell banjer; bult; deining; heuvel; op en neer bewegen; schommeling; wiegeling; zeegang
widen het groter worden; uitzetten; vergroting; wijd worden
VerbRelated TranslationsOther Translations
add expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aansluiten; aanvullen; bevatten; bijbouwen; bijdoen; bijgieten; bijleveren; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; bijzetten; completeren; erbij doen; erbij tellen; erbij voegen; inhouden; inschenken; intappen; neerzetten; optellen; plaatsen; samenschikken; samentellen; schenken; serveren; tappen; toevoegen; toevoegen aan levering; uitbouwen; voegen; voltallig maken; zetten
add on to expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
build out expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
enlarge talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
expand expanderen; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bijbouwen; breed uitmeten; de hoogte ingaan; dik worden; gedijen; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; opzwellen; stijgen; toenemen; uitbouwen; uitdijen; uitweiden; uitzwellen; vermeerderen; zich vermeerderen
extend expanderen; openen; talrijker maken; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aangeven; aangroeien; aanreiken; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; afgeven; bijbouwen; de hoogte ingaan; gedijen; geven; groeien; groter worden; omhooggaan; opzetten; overgeven; overhandigen; stijgen; strekken; toenemen; toesteken; uitbouwen; vermeerderen
increase talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; hoger worden; omhooggaan; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; opzetten; stijgen; toenemen; vermeerderen; volgroeien; volwassen worden; zich vermeerderen
increase in number talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
swell expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; opzwellen; uitdijen; uitzwellen
widen expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden verwijden; wijder maken
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
swell fantastisch; super; supergaaf
ModifierRelated TranslationsOther Translations
swell fantastisch; gelikt; geweldig; grandioos; groots; magnifiek; picobello; piekfijn; schitterend; tiptop; uitnemend; uitstekend; voortreffelijk

Antonyms for "uitbreiden":


Related Definitions for "uitbreiden":

  1. groter in omvang maken2
    • de rijke landen hebben hun macht verder uitgebreid2
  2. groter in omvang worden2
    • de stad is de laatste jaren flink uitgebreid2

Wiktionary Translations for uitbreiden:

uitbreiden
verb
  1. iets een groter oppervlak laten innemen
uitbreiden
verb
  1. to cause to increase in extent
  2. to increase in extent
  3. (transitive) to increase the extent, number, volume or scope of'
  4. (transitive) to change from a smaller form/size to a larger one
  5. improve something by adding features
  6. augment or make something greater
  7. to stretch out, expand
  8. (intransitive) to take up a larger area, expand

Cross Translation:
FromToVia
uitbreiden aggrandize; amplify; augment; enlarge; grow; increase; magnify; step up agrandirrendre plus grand.
uitbreiden augment; grow; rise; heighten; raise; amplify; accrue; enlarge; aggrandize; magnify; step up; wax augmenterrendre une quantité plus grande.
uitbreiden anoint; smear; spread; grease; apply; lay out; spread out; extend; spread-eagle; augment; enlarge; increase; aggrandize; magnify; step up; unroll; unfold; unfurl; expand; reach; stretch; stretch out; adulterate; dilute étendre — Traductions à trier suivant le sens