Summary
Dutch
Detailed Translations for uitnemen from Dutch to English
uitnemen:
Conjugations for uitnemen:
o.t.t.
- neem uit
- neemt uit
- neemt uit
- nemen uit
- nemen uit
- nemen uit
o.v.t.
- nam uit
- nam uit
- nam uit
- namen uit
- namen uit
- namen uit
v.t.t.
- heb uitgenomen
- hebt uitgenomen
- heeft uitgenomen
- hebben uitgenomen
- hebben uitgenomen
- hebben uitgenomen
v.v.t.
- had uitgenomen
- had uitgenomen
- had uitgenomen
- hadden uitgenomen
- hadden uitgenomen
- hadden uitgenomen
o.t.t.t.
- zal uitnemen
- zult uitnemen
- zal uitnemen
- zullen uitnemen
- zullen uitnemen
- zullen uitnemen
o.v.t.t.
- zou uitnemen
- zou uitnemen
- zou uitnemen
- zouden uitnemen
- zouden uitnemen
- zouden uitnemen
en verder
- ben uitgenomen
- bent uitgenomen
- is uitgenomen
- zijn uitgenomen
- zijn uitgenomen
- zijn uitgenomen
diversen
- neem uit!
- neemt uit!
- uitgenomen
- uitnemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze