Dutch
Detailed Translations for uitschudden from Dutch to English
uitschudden:
-
uitschudden (uitplunderen)
Conjugations for uitschudden:
o.t.t.
- schud uit
- schudt uit
- schudt uit
- schudden uit
- schudden uit
- schudden uit
o.v.t.
- schudde uit
- schudde uit
- schudde uit
- schudden uit
- schudden uit
- schudden uit
v.t.t.
- heb uitgeschud
- hebt uitgeschud
- heeft uitgeschud
- hebben uitgeschud
- hebben uitgeschud
- hebben uitgeschud
v.v.t.
- had uitgeschud
- had uitgeschud
- had uitgeschud
- hadden uitgeschud
- hadden uitgeschud
- hadden uitgeschud
o.t.t.t.
- zal uitschudden
- zult uitschudden
- zal uitschudden
- zullen uitschudden
- zullen uitschudden
- zullen uitschudden
o.v.t.t.
- zou uitschudden
- zou uitschudden
- zou uitschudden
- zouden uitschudden
- zouden uitschudden
- zouden uitschudden
en verder
- ben uitgeschud
- bent uitgeschud
- is uitgeschud
- zijn uitgeschud
- zijn uitgeschud
- zijn uitgeschud
diversen
- schud uit!
- schudt uit!
- uitgeschud
- uitschuddend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitschudden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
strip | band; banderol; reepje; strook | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
clean out | uitplunderen; uitschudden | ledigen; leeghalen; leegmaken; opruimen; reinigen; schoonmaken; stalmesten; uithalen; uitmesten; uitruimen |
fleece | uitplunderen; uitschudden | ontvellen; stropen |
strip | uitplunderen; uitschudden | beroven; bloot leggen; ontbloten; ontdoen; ontdoen van; ontvellen; strippen; stropen; uitbuiten |
take someone to the cleaner's | uitplunderen; uitschudden |