Summary
Dutch to English: more detail...
- uitspringend:
- uitspringen:
-
User Contributed Translations for uitspringend:
- salient
Dutch
Detailed Translations for uitspringend from Dutch to English
uitspringend:
-
uitspringend (vooruitspringend; vooruitstekend; naar voren staand)
Translation Matrix for uitspringend:
Noun | Related Translations | Other Translations |
prominent | belangrijkste; belangrijkste punt; hoofdpunt; hoofdzaak; voornaamste | |
protruding | uitsteken | |
Adjective | Related Translations | Other Translations |
prominent | naar voren staand; uitspringend; vooruitspringend; vooruitstekend | aanzienlijk; befaamd; deftig; eruitspringend; fier; geacht; gedistingeerd; hooggeplaatst; hooggezeten; indrukwekkend; invloedrijk; majestueus; nobel; opvallend; parmant; parmantig; plechtig; plechtstatig; prominent; statig; trots; uitsteken; vooraanstaand; vooraanstaande; voornaam; vorstelijk |
protruding | naar voren staand; uitspringend; vooruitspringend; vooruitstekend | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
sticking-out | naar voren staand; uitspringend; vooruitspringend; vooruitstekend |
uitspringend form of uitspringen:
-
uitspringen (opvallen; uitsteken; eruit springen; afsteken; in het oog lopen)
to attract attention; to stick out; to stand out; to protrude; to be conspicuous; to leap out; to show off; to prance; to jut out
Conjugations for uitspringen:
o.t.t.
- spring uit
- springt uit
- springt uit
- springen uit
- springen uit
- springen uit
o.v.t.
- sprong uit
- sprong uit
- sprong uit
- sprongen uit
- sprongen uit
- sprongen uit
v.t.t.
- heb uitgesprongen
- hebt uitgesprongen
- heeft uitgesprongen
- hebben uitgesprongen
- hebben uitgesprongen
- hebben uitgesprongen
v.v.t.
- had uitgesprongen
- had uitgesprongen
- had uitgesprongen
- hadden uitgesprongen
- hadden uitgesprongen
- hadden uitgesprongen
o.t.t.t.
- zal uitspringen
- zult uitspringen
- zal uitspringen
- zullen uitspringen
- zullen uitspringen
- zullen uitspringen
o.v.t.t.
- zou uitspringen
- zou uitspringen
- zou uitspringen
- zouden uitspringen
- zouden uitspringen
- zouden uitspringen
en verder
- ben uitgesprongen
- bent uitgesprongen
- is uitgesprongen
- zijn uitgesprongen
- zijn uitgesprongen
- zijn uitgesprongen
diversen
- spring uit!
- springt uit!
- uitgesprongen
- uitspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze