Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitvliegen:


Dutch

Detailed Translations for uitvliegen from Dutch to English

uitvliegen:

uitvliegen verbe (vlieg uit, vliegt uit, vloog uit, vlogen uit, uitgevlogen)

  1. uitvliegen
    to fly out
    • fly out verbe (flies out, flew out, flying out)

Conjugations for uitvliegen:

o.t.t.
  1. vlieg uit
  2. vliegt uit
  3. vliegt uit
  4. vliegen uit
  5. vliegen uit
  6. vliegen uit
o.v.t.
  1. vloog uit
  2. vloog uit
  3. vloog uit
  4. vlogen uit
  5. vlogen uit
  6. vlogen uit
v.t.t.
  1. ben uitgevlogen
  2. bent uitgevlogen
  3. is uitgevlogen
  4. zijn uitgevlogen
  5. zijn uitgevlogen
  6. zijn uitgevlogen
v.v.t.
  1. was uitgevlogen
  2. was uitgevlogen
  3. was uitgevlogen
  4. waren uitgevlogen
  5. waren uitgevlogen
  6. waren uitgevlogen
o.t.t.t.
  1. zal uitvliegen
  2. zult uitvliegen
  3. zal uitvliegen
  4. zullen uitvliegen
  5. zullen uitvliegen
  6. zullen uitvliegen
o.v.t.t.
  1. zou uitvliegen
  2. zou uitvliegen
  3. zou uitvliegen
  4. zouden uitvliegen
  5. zouden uitvliegen
  6. zouden uitvliegen
diversen
  1. vlieg uit!
  2. vliegt uit!
  3. uitgevlogen
  4. uitvliegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitvliegen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fly out uitvliegen afvliegen; opstijgen; wegvliegen