Summary
Dutch to English: more detail...
- uitvragen:
-
Wiktionary:
- uitvragen → interrogate, investigate, query, question, quiz
Dutch
Detailed Translations for uitvragen from Dutch to English
uitvragen:
-
uitvragen (ondervragen; verhoren; overhoren; uithoren)
-
uitvragen (doorvragen; doorzagen)
Conjugations for uitvragen:
o.t.t.
- vraag uit
- vraagt uit
- vraagt uit
- vragen uit
- vragen uit
- vragen uit
o.v.t.
- vraagde uit
- vraagde uit
- vraagde uit
- vraagden uit
- vraagden uit
- vraagden uit
v.t.t.
- heb uitgevraagd
- hebt uitgevraagd
- heeft uitgevraagd
- hebben uitgevraagd
- hebben uitgevraagd
- hebben uitgevraagd
v.v.t.
- had uitgevraagd
- had uitgevraagd
- had uitgevraagd
- hadden uitgevraagd
- hadden uitgevraagd
- hadden uitgevraagd
o.t.t.t.
- zal uitvragen
- zult uitvragen
- zal uitvragen
- zullen uitvragen
- zullen uitvragen
- zullen uitvragen
o.v.t.t.
- zou uitvragen
- zou uitvragen
- zou uitvragen
- zouden uitvragen
- zouden uitvragen
- zouden uitvragen
en verder
- ben uitgevraagd
- bent uitgevraagd
- is uitgevraagd
- zijn uitgevraagd
- zijn uitgevraagd
- zijn uitgevraagd
diversen
- vraag uit!
- vraagt uit!
- uitgevraagd
- uitvragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitvragen:
Wiktionary Translations for uitvragen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitvragen | → interrogate; investigate; query; question; quiz | ↔ interroger — questionner quelqu’un sur une chose ou des choses précises qu’il doit connaître ou qu’il est présumer connaître et à propos desquelles il est obliger de répondre. |