Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. uitzakken:


Dutch

Detailed Translations for uitzakken from Dutch to English

uitzakken:

uitzakken verbe (zak uit, zakt uit, zakte uit, zakten uit, uitgezakt)

  1. uitzakken (gaan hangen)
    to sag; to bulge out; to bulge
    • sag verbe (sags, sagged, sagging)
    • bulge out verbe (bulges out, bulged out, bulging out)
    • bulge verbe (bulges, bulged, bulging)
  2. uitzakken (uitbuiken)
    to bulge out; to sag
    • bulge out verbe (bulges out, bulged out, bulging out)
    • sag verbe (sags, sagged, sagging)

Conjugations for uitzakken:

o.t.t.
  1. zak uit
  2. zakt uit
  3. zakt uit
  4. zakken uit
  5. zakken uit
  6. zakken uit
o.v.t.
  1. zakte uit
  2. zakte uit
  3. zakte uit
  4. zakten uit
  5. zakten uit
  6. zakten uit
v.t.t.
  1. ben uitgezakt
  2. bent uitgezakt
  3. is uitgezakt
  4. zijn uitgezakt
  5. zijn uitgezakt
  6. zijn uitgezakt
v.v.t.
  1. was uitgezakt
  2. was uitgezakt
  3. was uitgezakt
  4. waren uitgezakt
  5. waren uitgezakt
  6. waren uitgezakt
o.t.t.t.
  1. zal uitzakken
  2. zult uitzakken
  3. zal uitzakken
  4. zullen uitzakken
  5. zullen uitzakken
  6. zullen uitzakken
o.v.t.t.
  1. zou uitzakken
  2. zou uitzakken
  3. zou uitzakken
  4. zouden uitzakken
  5. zouden uitzakken
  6. zouden uitzakken
diversen
  1. zak uit!
  2. zakt uit!
  3. uitgezakt
  4. uitzakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitzakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
bulge hobbel; uitzakking; verzakking
sag uitzakking; verzakking
VerbRelated TranslationsOther Translations
bulge gaan hangen; uitzakken opzwellen; puilen; uitpuilen; zwellen
bulge out gaan hangen; uitbuiken; uitzakken puilen; uitpuilen; wegzakken; zakken in
sag gaan hangen; uitbuiken; uitzakken afglijden; aftakelen; afzakken; doorbuigen; doorzakken; inzakken; inzinken; sterk afnemen; teruglopen; vallen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzakken; wegzinken; zakken in
ModifierRelated TranslationsOther Translations
bulge bol; bolstaand