Noun | Related Translations | Other Translations |
affix
|
|
aanhangsel; aanvulling; addendum; appendix; bijvoegsel; supplement; toevoeging; toevoegsel
|
stitch
|
|
hechting; hechting van een wond; pijn in de zij; steek; stiksel; vasthechting
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
affix
|
hechten; vastnaaien
|
bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastzetten
|
attach
|
hechten; vastnaaien
|
aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenschakelen; aanhechten; beschikbaar maken; bevestigen; bijvoegen; ergens aan bevestigen; hechten; knopen; koppelen; lijmen; opplakken; paren; samenvoegen; strikken; toevoegen; vasthechten; vastknopen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastzetten; verbinden
|
fasten
|
hechten; vastnaaien
|
aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aandrukken; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; aanleggen; aanmeren; afmeren; bevestigen; binden; ergens aan bevestigen; hechten; in de val laten lopen; knevelen; knopen; meren; opsluiten; strikken; vastbinden; vastdrukken; vasthaken; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren
|
sew together
|
hechten; vastnaaien
|
|
stitch
|
hechten; vastnaaien
|
doorstikken; naaien; panorama maken; stikken
|