Dutch

Detailed Translations for verbreider from Dutch to English

verbreider:

verbreider [znw.] nom

  1. verbreider (verspreider; distributeur; verdeler)
    the distributor; the propagator

verbreider verbe

  1. verbreider (rondstrooien; verspreiden; verdeler; )
    to spread; to disperse; to scatter; cast around; to sprinkle; to strew about; to sow; to toss about
    • spread verbe (spreads, spread, spreading)
    • disperse verbe (disperses, dispersed, dispersing)
    • scatter verbe (scatters, scattered, scattering)
    • cast around verbe
    • sprinkle verbe (sprinkles, sprinkled, sprinkling)
    • strew about verbe (strews about, strewed about, strewing about)
    • sow verbe (sows, sowed, sowing)
    • toss about verbe (tosses about, tossed about, tossing about)

Translation Matrix for verbreider:

NounRelated TranslationsOther Translations
distributor distributeur; verbreider; verdeler; verspreider afgeefster; distribuant; distributeur; distributeuse; ronddeler; uitdeelster; uitdeler; uitreikster; verspreidster
propagator distributeur; verbreider; verdeler; verspreider
sow zeug; zeugen
spread banket; beleg; broodbeleg; feestdiner; feestmaal; smulpartij; spreiding
VerbRelated TranslationsOther Translations
cast around rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien
disperse rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteendrijven; uiteenstuiven; uiteenvliegen; uitwaaieren; uitzwermen; verdrijven; verjagen; verspreiden; waaieren; wegdrijven; wegjagen; zich verspreiden
scatter rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteendrijven; uiteenstuiven; uiteenvliegen
sow rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien bezaaien; inzaaien; uitstrooien; uitzaaien; zaaien
spread rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien een boodschap uitdragen; klaar leggen; spreiden; uitdragen; uitspreiden; uitwrijven; verkondigen; verwijden; voortwoekeren; wijder maken; zich verder verspreiden
sprinkle rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien begieten; besprenkelen; besproeien; gieten; schenken; sprenkelen; uitstorten; water geven
strew about rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien
toss about rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
spread gespreid